In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vervoerder van levende kippen en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De vervoerder, eiseres, kreeg op 4 januari 2019 een boete van € 5.000,- opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet dieren en de Verordening 853/2004. De boete was gebaseerd op bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die constateerde dat lege containers, gebruikt voor het vervoer van levende kippen, vervuild waren met mestresten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 5 maart 2021 heeft eiseres betoogd dat de containers niet volledig vervuild waren en dat de NVWA niet had aangetoond dat er gezondheidsrisico's waren. Eiseres stelde dat de verantwoordelijkheid voor de vervuiling bij de slachterij lag en dat de regels van de Verordening 853/2004 niet van toepassing waren op haar als vervoerder. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en geconcludeerd dat de voorschriften van de Verordening 853/2004 niet van toepassing zijn op het vervoer van levende dieren die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen overtreder is van de relevante voorschriften en dat verweerder niet bevoegd was om de boete op te leggen. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, en de rechtbank heeft het primaire besluit herroepen, waardoor de boete vervalt. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.