ECLI:NL:RBROT:2021:7834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 19/4137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete voor overtreding van de Wet dieren en de Verordening 853/2004 met betrekking tot het vervoer van levende kippen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vervoerder van levende kippen en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De vervoerder, eiseres, kreeg op 4 januari 2019 een boete van € 5.000,- opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet dieren en de Verordening 853/2004. De boete was gebaseerd op bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die constateerde dat lege containers, gebruikt voor het vervoer van levende kippen, vervuild waren met mestresten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 5 maart 2021 heeft eiseres betoogd dat de containers niet volledig vervuild waren en dat de NVWA niet had aangetoond dat er gezondheidsrisico's waren. Eiseres stelde dat de verantwoordelijkheid voor de vervuiling bij de slachterij lag en dat de regels van de Verordening 853/2004 niet van toepassing waren op haar als vervoerder. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en geconcludeerd dat de voorschriften van de Verordening 853/2004 niet van toepassing zijn op het vervoer van levende dieren die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen overtreder is van de relevante voorschriften en dat verweerder niet bevoegd was om de boete op te leggen. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, en de rechtbank heeft het primaire besluit herroepen, waardoor de boete vervalt. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. C.R. Post,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 5.000, - opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 12 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021
.Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam], senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Op 26 juni 2018 is een vrachtwagen waarin levende kippen waren vervoerd naar een slachterij gecontroleerd door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de lege containers waren bevuild met mestresten van pluimvee. De toezichthouder heeft de chauffeur (in dienst bij eiseres) opdracht gegeven om terug te rijden naar het bedrijf waar de containers waren geladen (de slachterij). Daar zouden de containers opnieuw moeten worden gereinigd en ontsmet.
2
.Het standpunt van verweerder
Verweerder verwijt eiseres, gelet op de bevindingen in het boeterapport van 17 juli 2018, dat is gehandeld in strijd met de bepaling van artikel 3, eerste lid, in samenhang gelezen met bijlage III, sectie II, hoofdstuk 1 aanhef en onder punt 3 van de Verordening 853/2004. In dat voorschrift (hierna: punt 3) staat dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die levende dieren (in dit geval pluimvee) naar slachthuizen vervoeren ervoor moeten zorgen dat al het materiaal dat is gebruikt onmiddellijk na lediging wordt gereinigd, gewassen en ontsmet. Handelen in strijd met dat voorschrift is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2 van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid onder d, van de Regeling dierlijke producten. In die bepaling staat dat het verboden is om te handelen in strijd met het voorschrift van artikel 3 van de Verordening 853/2004. In het primaire besluit is daarvoor een (wegens recidive verhoogde) boete aan eiseres opgelegd van € 5.000,-.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
3.
Het standpunt van eiseres
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in 2018 ongeveer 31 miljoen dieren heeft vervoerd; gezien dat aantal kan het een enkele keer voorkomen dat er iets niet goed verloopt. Het lijkt er op dat verweerder een hetze tegen eiseres is gestart. Aan eiseres zijn in de afgelopen jaren veel boetes opgelegd. De boetes in al deze zaken hebben geen stand gehouden. Verweerder probeert nu alsnog boetes te incasseren voor vervuilde containers.
Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft tegengeworpen dat de containers in het geheel niet waren gereinigd. De norm is niet dat er een resultaat moet zijn van 100% “spic en span”. Ook de foto’s (van maar 7 plekjes) maken duidelijk dat de containers grotendeels wél waren gereinigd. Er staat ook niet vast (de containers zijn alleen maar visueel geïnspecteerd) dat het mest was en dat dat gezondheidsrisico’s opleverde. Zo nodig konden de containers ook tot het moment van hergebruik aanvullend worden gereinigd.
De oorzaak van de gestelde vervuiling ligt bovendien bij de slachterij; het eventueel niet naar behoren reinigen van de containers kan niet aan de vervoerder (eiseres) worden toegerekend. Verweerder moet het probleem ter plaatse op de slachterij oplossen en niet de vervoerder beboeten: de Verordening 853/2004 ziet niet op de situatie van de vervoerder. Voor hem volstaan Verordening 852/2004 (inzake levensmiddelenhygiëne) en Verordening 1/2005 (de Transportverordening). Eiseres is geen “exploitant van een levensmiddelenbedrijf” in de zin van de Verordening 853/2004. En voor zover eiseres dat wel zou zijn, is niet sectie II van bijlage III van die verordening van toepassing: lege containers zijn immers geen vlees als aangeduid in de kop van die sectie. Ook gaat het hier niet om vervoer naar het slachthuis (zoals dat staat in het kopje van hoofdstuk 1): de regels zijn niet geschreven voor de situatie dat een vervoerder op een later moment andere en lege containers vervoert naar een volgende locatie.
Van belang is dat verweerder heeft nagelaten om de gestelde overtreding te classificeren, conform zijn eigen beleid (het Specifiek Interventiebeleid Vlees). Er was geen risico voor de gezondheid: als er dus al een overtreding zou zijn geweest, zou dat volgens verweerders eigen beleid als een klasse D- overtreding zijn, waarbij geen boete wordt opgelegd.
En tenslotte is ook de toepassing van de recidive-bepaling in deze zaak in strijd met verweerders eigen beleid: In het Specifiek Interventiebeleid Vlees staat een termijn van drie jaar en niet van vijf jaar. Het is ook niet proportioneel om de boete te verdubbelen, als recidive wel aan de orde zou zijn, aldus eiseres.

Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De Verordening 852/2004 geeft algemene regels voor levensmiddelenhygiëne. In bijlage I bij die verordening staan voorschriften voor de primaire productie, waaronder daarmee verband houdend vervoer (artikel 1, eerste lid, onder a van bijlage I), waaronder het vervoer van levende dieren (onder b, van die bepaling). Deze bijlage bevat geen specifieke bepalingen voor het vervoer.
Bijlage II van de Verordening 852/2004 geeft voorschriften voor alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven (tenzij bijlage I van toepassing) is. Van die bijlage II is hoofdstuk IV van toepassing op alle vormen van vervoer.
De voorschriften in bijlage I zijn algemeen en zien niet specifiek op levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
De voorschriften in hoofdstuk IV (kopje: “Vervoer”) van bijlage II zien voornamelijk op levensmiddelen. Ze bevatten geen specifieke bepaling over het vervoer van levende dieren.
4.2.
De Verordening 853/2004 geeft specifieke hygiënevoorschriften voor
levensmiddelen van dierlijke oorsprong(cursivering door de rechtbank). De voorschriften zijn gericht tot exploitanten van levensmiddelenbedrijven (beide artikel 1). In dat artikel is ook expliciet bepaald dat de voorschriften een aanvulling vormen op die van de Verordening 852/2004.
Voor de toepassing van de Verordening 853/2004 gelden de definities van de Verordening 178/2002 en de definities van bijlage I (zie artikel 2 van de Verordening 853/2004)
In de Verordening 178/2002 is de definitie van levensmiddelenbedrijf opgenomen (artikel 3 onder 2).
Volgens die definitie is het een onderneming die actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen.
Artikel 2 van de Verordening 178/2002 geeft de definitie van “levensmiddel”. Daarin is expliciet bepaald dat onder deze definitie niet vallen: “levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie”.
In bijlage I van de Verordening 853/2004 staat het zo: voor de toepassing van deze verordening (voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong) gelden de volgende definities:
Onder “8. ANDERE DEFINITIES
8.1.
Producten van dierlijke oorsprong:
- levensmiddelen van dierlijke oorsprong, inclusief honing en bloed:
- levendige tweekleppige weekdieren, ....... bestemd voor menselijke consumptie: en
- andere dieren bestemd om bereid te worden teneinde levend aan de eindverbruiker te worden geleverd.”
4.3.
Uit dit samenstel van regels leidt de rechtbank af dat de voorschriften van de Verordening 853/2004 niet zien op levende dieren, die niet bestemd zijn voor de menselijke consumptie, of bereid (“are prepared” in de Engelse versie) zijn om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie. Levend pluimvee valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de definitie van levend dier “bereid om in de handel te worden gebracht voor de menselijke consumptie”. De rechtbank heeft daarvoor ook naar de Duitse en Franse taalversies van punt 3 gekeken.
In de definitie van punt 8 van bijlage I vindt de rechtbank daar een bevestiging van.
Dat daarmee het voorschrift van punt 3 voor het geval als het onderhavige inhoudsloos is, is daarvan de consequentie. Dat voorschrift is immers gericht aan de exploitant van een levensmiddelenbedrijf. Als een levende kip geen levensmiddel in de zin van de Verordening 853/2004 is dan is degene die uitsluitend die levende kippen vervoert geen levensmiddelenbedrijf en dus ook geen exploitant van een levensmiddelenbedrijf.
4.4.
Hoewel uit het hoofdstuk 1, van sectie II, van bijlage III van de Verordening 853/2004 wel lijkt te volgen dat het de bedoeling is om het vervoer naar het slachthuis van levend pluimvee onder het voorschrift van punt 3 (en dus onder de voorschriften van deze verordening) te brengen, moet worden geconcludeerd dat dat voor de transporteur in de onderhavige situatie niet in overeenstemming is met de bepalingen die de reikwijdte van de voorschriften regelen.
Dat betekent dat eiseres geen adressant is van het voorschrift van punt 3 en dus ook niet als overtreder van dit voorschrift kan worden aangemerkt.
Verweerder was daarom niet bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. Het beroep is al om deze reden gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven niet te worden besproken.
De rechtbank zal, gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete van € 5.000,- vervalt.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2564,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- voor de bezwaarfase en € 748,- voor de beroepsfase, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 10 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.