Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , (de onderneming)
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling door het College
24 mei 2022 (onder 8) waaruit volgt dat het aantal ingekochte bollen op grond van de TLTO geen factor van belang is voor het bepalen van het teeltoppervlak. Het College merkt op dat indien wordt uitgegaan van het aantal gaasbakken, de afmetingen van één bak (50 bij 75 cm) en de grondoppervlakte uit de GO, het oppervlak in 2020 in vergelijking met de jaren 2017 tot en met 2019 niet met de minimaal vereiste 10% is uitgebreid. Dit nog daargelaten dat onduidelijk is gebleven of de bakken zich bevonden op een plek die op grond van de toelichting bij de TLTO als teeltoppervlak mag worden opgevoerd (niet in verwerkingsruimte, opslagruimte en andere niet beteelde oppervlakte). De stelling van de minister dat de uitbreiding fundamenteel moet zijn in die zin dat het aantal ingezette bakken over de jaren heen niet mag fluctueren, kan onbesproken blijven.
12 maart 2017 met minimaal 10% is uitgebreid. Dit betekent dat de onderneming niet voldoet aan de uitzondering van artikel 2, zesde lid, van de TLTO.
11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:695, onder 7.3.2). De overwegingen die gelden voor de evenredigheid van de keuze voor een bepaalde omzetverliesdrempel in de TLTO die in de genoemde uitspraak aan de orde is, gelden evenzeer voor de uitzondering op die drempel die in deze zaak aan de orde is. Gelet hierop heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de TLTO terecht afgewezen.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het herzieningsbesluit ongegrond;
- bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming dient te vergoeden.
a. meer dan 30% aan omzetderving, zoals bepaald op de in het tweede tot en met zesde lid bepaalde wijze lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
b. geconfronteerd wordt met een combinatie van de volgende situaties:
– de productie gaat door terwijl er nauwelijks omzet wordt gemaakt;
– producten zijn slecht of niet houdbaar vanwege bederfelijkheid en er zijn geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden; en
– in de periode maart, april en mei is een grote seizoenspiek in productie, personele bezetting en omzet.
2. De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.
3. […]
4. […]
5. […]
6. In afwijking van het tweede lid geldt voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter, die wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen de gemiddelde omzet per vierkante meter van het bedrijf in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet per vierkante meter in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw in 2020 en is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.
7. […]
8. […]
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
[…]