ECLI:NL:CBB:2022:300

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
21/883
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar tegemoetkoming voor land- en tuinbouwondernemers in het kader van COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2022 een heropeningsbeslissing genomen in het beroep van een ondernemer in de sierteelt tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO), maar deze was door de minister vastgesteld op nihil. De ondernemer had geen omzetgegevens over de jaren 2017 tot en met 2019 aangeleverd, wat essentieel was voor de beoordeling van de omzetderving als gevolg van de coronamaatregelen. De minister had het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard, waarna de ondernemer in beroep ging.

Tijdens de zitting op 28 februari 2022 is de ondernemer verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het College heeft daarbij aangegeven dat de omzet van de pioenrozen van de ondernemer ook in de berekening van de omzetderving moet worden meegenomen. De TLTO biedt geen ruimte voor de door de ondernemer gewenste berekeningswijze, waarbij de omzetschade voor tulpen niet op basis van omzetverschil, maar op basis van aangekochte maar niet verkochte tulpenbollen zou worden berekend.

Het College heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de heropeningsbeslissing een nader standpunt in te nemen over de uitbreiding van het teeltoppervlak van de ondernemer, aangezien de ondernemer had betoogd dat hij prikbakken had aangeschaft die mogelijk als uitbreiding konden worden aangemerkt. Het College houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

heropeningsbeslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/883

beslissing tot heropening van het onderzoek in het beroep van:

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Appellant is verschenen, samen met zijn echtgenote [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 4] .
Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het College is tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent daarom het onderzoek.
2. Appellant is een ondernemer in de sierteelt. Hij heeft een tulpenbroeierij en een tulpenkwekerij. In 2020 heeft appellant 1.000 kistjes/prikbakken aangeschaft om meer tulpen te kunnen broeien. De hoeveelheid bollen verschilt per kist omdat die afhankelijk is van de maat van de bol. In 2020 heeft appellant ervoor gekozen het broeiseizoen te verlengen door een of meer rondes extra te broeien. Appellant kweekt sinds 2015 ook pioenrozen. Die hebben in 2019 voor het eerst omzet opgeleverd. Sinds 2019 kweekt appellant de pioenrozen (ook) in tunnels. Hij heeft in 2020 extra tunnels gekocht, waardoor de omzet van de pioenrozen is toegenomen.
3. De TLTO voorziet in een tegemoetkoming in de schade geleden door ondernemingen in bepaalde landbouwsectoren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. De regeling is onder meer opgesteld om ondernemers in de sierteelt tegemoet te komen.
4. Een onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 meer dan 30% aan omzetderving lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 komt in aanmerking voor een tegemoetkoming.
De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen. Voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid, wordt de tegemoetkoming berekend op basis van de omzetderving per vierkante meter.
De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze beslissing.
5. Appellant heeft op 18 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO. Bij besluit van 18 juni 2020 is deze aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 32.482,80. Op 30 oktober 2020 heeft appellant een verzoek ingediend tot vaststelling van de tegemoetkoming.
6. Verweerder heeft de tegemoetkoming in het primaire besluit vastgesteld op nihil omdat appellant geen omzetgegevens over de jaren 2017 tot en met 2019 heeft aangeleverd. Anders dan appellant wil, kan de tegemoetkoming niet worden berekend aan de hand van de aangekochte en vernietigde bloembollen en gemiddelde prijzen daarvan. Een berekening van de omzetderving per vierkante meter is alleen toegestaan als het bedrijf na 12 maart 2017 is uitgebreid met minimaal 10% meer teeltoppervlak. Daarvan is geen sprake. Aangezien de omzetgegevens over 2017 tot en met 2019 ontbreken, kan verweerder niet vaststellen of appellant minimaal 30% minder omzet of brutowinst had door de coronamaatregelen. In het bestreden besluit is verweerder bij zijn standpunt gebleven. Hij heeft daarin verwezen naar de tekst van de TLTO en de toelichting daarbij. Dat de hoeveelheid tulpenbollen die appellant per jaar teelt verschilt, is niet van belang. Het moet gaan om een fundamentele uitbreiding die extra investering vergt (buiten de aanschaf van extra bollen) en een uitbreiding van het teeltoppervlak in vierkante meters van minimaal 10%.
7. Het College overweegt dat, gelet op de definitie van gedupeerde onderneming in artikel 1, eerste lid, van de TLTO en de wijze waarop de tegemoetkoming wordt berekend (artikel 2 van de TLTO), verweerder bij de berekening van het omzetverlies ook rekening dient te houden met de omzet van de pioenrozen.
8. Verder biedt de TLTO geen aanknopingspunten voor de door de appellant gewenste berekeningswijze waarbij - kort gezegd - voor de berekening van de omzetschade voor de tulpen niet gekeken wordt naar het verschil in omzet, maar naar het aantal aangekochte maar niet verkochte tulpenbollen en de gemiddelde prijzen daarvan. De hoofdregel van artikel 2, tweede lid, van de TLTO is nu eenmaal dat de tegemoetkoming wordt berekend door de omzet in de periode 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 te vergelijken met de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020. Dit is alleen anders als sprake is van een uitbreiding van het teeltoppervlak met minimaal 10%. Dan kan de tegemoetkoming op grond van artikel 2, zesde lid, van de TLTO worden berekend op basis van het omzetverlies per vierkante meter teeltoppervlak. Dat appellant niet ieder jaar hetzelfde aantal tulpenbollen heeft en voor 2020 zo veel bollen had gekocht, dat hij het seizoen kon verlengen door extra rondes te broeien kan verweerder daarom niet meenemen in de berekening. Voor gevallen waarin de omzetschade zich moeilijk laat berekenen aan de hand van de regels in artikel 2 van de TLTO, biedt de TLTO geen uitzonderingsmogelijkheid.
9. Het College volgt appellant ook niet in zijn standpunt dat het broeien van tulpen in meerdere rondes, waardoor het seizoen wordt verlengd, een uitbreiding van het teeltoppervlak oplevert, waardoor de tegemoetkoming berekend zou moeten worden op grond van artikel 2, zesde lid, van de TLTO.
10. In de toelichting bij de wijziging van de TLTO van 12 juni 2020 staat het volgende vermeld over die uitbreiding van het teeltoppervlak:
“(…)
4. Uitbreiding bedrijf (artikel 2, zesde lid)
Een aantal telers heeft de afgelopen jaren fors uitgebreid in teeltoppervlak, waardoor de omzet in de referentieperiode (gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019) niet goed vergelijkbaar is met de omzet in dezelfde periode in 2020 om de geleden schade te bepalen. Om dit te ondervangen is een artikel toegevoegd voor die telers die na 12 maart 2017 een uitbreiding van het teeltoppervlak hebben gerealiseerd.
Daarbij dient nadrukkelijk te worden aangetoond dat het toegevoegde areaal ook daadwerkelijk in de periode van 12 maart t/m 11 juni 2020 tot productie heeft geleid en tot gederfde omzet door de overheidsmaatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19. Aangezien het hier wel om een fundamentele uitbreiding moet gaan, is een ondergrens van minimaal 10% uitbreiding van het teeltoppervlak opgenomen. De tegemoetkoming voor deze specifieke groep telers wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter.
Niet tot het teeltoppervlak behoren onder andere verwerkingsruimte, opslagruimte en andere niet beteelde oppervlakte; oogstpaden en middenpaden worden daarentegen wel tot het teeltoppervlak gerekend.
(…)”
11. Uit deze toelichting blijkt dat het moet gaan om beteelde oppervlakte. Dat betekent dat, bijvoorbeeld, het planten van meer bollen op hetzelfde aantal vierkante meters, niet tot gevolg heeft dat artikel 2, zesde lid, van de TLTO kan worden toegepast. Voor zover appellant heeft verwezen naar informatie van het CBS gaat het College daar aan voorbij, omdat bepalend is wat er in de TLTO en de bijbehorende toelichting staat.
12. Ter zitting heeft appellant betoogd dat ook sprake is van een uitbreiding van het teeltoppervlak, omdat hij prikbakken heeft aangeschaft waarin hij tulpen broeit. Deze prikbakken zijn in de schuur geplaatst. Het College heeft onvoldoende informatie over het soort prikbakken, de grootte en de plaatsing daarvan om te kunnen beoordelen of daardoor sprake is van een uitbreiding van het teeltoppervlak met minimaal 10% en de tegemoetkoming kan worden gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter. Verweerder zal daarom in de gelegenheid worden gesteld hierover een nader standpunt in te nemen. Verweerder dient daarin mee te nemen wat over het uitbreiden van het teeltoppervlak is overwogen in de tussenuitspraak van het College van 24 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:251). Daarnaast heeft appellant tijdens de zitting verklaard dat hij tunnels heeft aangeschaft die hij over de pioenrozen plaatst, waardoor ze sneller groeien. Verweerder dient te onderzoeken of ook dit kan worden aangemerkt als een voor de wijze van berekening van de tegemoetkoming relevante uitbreiding van het teeltoppervlak. Het College stelt verweerder hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze heropeningsbeslissing. Het College zal vervolgens appellant in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk zijn zienswijze te geven. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

Het College:
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van deze beslissing zijn beantwoording op de onder 12 opgenomen vraagstelling aan het College te doen toekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. B. Bastein, mr. R.W.L. Koopmans en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Foppen, griffier, op 24 mei 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de beslissing te ondertekenen.
BIJLAGE

Artikel 1 van de TLTO

“(…)
gedupeerde onderneming:in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, werkzaam in de volgende sectoren:
- teelt van bloembollen
- teelt van boomkwekerijgewassen in de volle grond
- teelt van overige sierplanten in de volle grond
- teelt van perkplanten in de volle grond
- teelt van perkplanten onder glas
- teelt van potplanten onder glas
- teelt van snijbloemen en snijheesters in de volle grond
- teelt van snijbloemen en snijheesters onder glas
- groothandelaren in de producten van de hiervoor genoemde teelten
- wegtransporteurs van bloembollen, sierplanten, perkplanten, potplanten, snijbloemen, heesters en boomkwekerijgewassen die transporteren van telers naar veilingen en groothandelaren
- vermeerderaars van sier-, perk- en potplanten
- veilingen van sierteeltproducten
- voedingstuinbouw, te weten telers en groothandelaren van producten uit bijlage I, deel IX van verordening 1308/2013 die specifiek zijn bestemd voor bedrijven die in het handelsregister staan ingeschreven onder een hoofdactiviteit die in de bijlage bij deze regeling is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling of een vergelijkbare unieke aanduiding als het een andere lidstaat of staat binnen de Europese Economische Ruimte betreft;(…)”

Artikel 2 van de TLTO

1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020:
a. meer dan 30% aan omzetderving, zoals bepaald op de in het tweede tot en met zesde lid bepaalde wijze lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
b. geconfronteerd wordt met een combinatie van de volgende situaties:
– de productie gaat door terwijl er nauwelijks omzet wordt gemaakt;
– producten zijn slecht of niet houdbaar vanwege bederfelijkheid en er zijn geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden; en
– in de periode maart, april en mei is een grote seizoenspiek in productie, personele bezetting en omzet.
2. De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.
(…)
6. In afwijking van het tweede lid geldt voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter, die wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen de gemiddelde omzet per vierkante meter van het bedrijf in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet per vierkante meter in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw in 2020 en is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.

Artikel 4 van de TLTO

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
b. de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend.

Artikel 6 van de TLTO

1. Uiterlijk op 31 augustus 2020 dient de gedupeerde onderneming een verzoek tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming bij de minister in met behulp van een door de minister beschikbaar gesteld middel door indiening van de volgende bewijsstukken:
a. het bewijs waaruit blijkt wat de daadwerkelijke omzetderving, bruto winst of opbrengstderving in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 is, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
b. een controleverklaring van een accountant over de omzet, bruto winst of opbrengst in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
c. voor ondernemingen die gedurende de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 of 2019 zijn gestart, wordt de omzet, bruto winst of opbrengst berekend vanaf het moment dat er omzet is gegenereerd;
d. het bewijs waaruit blijkt met welk bedrag de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn verminderd, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document.
(…)
5. De tegemoetkoming wordt verminderd met uit andere hoofde ontvangen steun of uitkeringen met betrekking tot COVID-19 die betrekking hebben op dezelfde schade als waarop de tegemoetkoming ziet alsmede met andere ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen. Met het oog hierop worden de volgende gegevens ingediend, door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document:
– een opgave van verstrekte verzekeringsuitkeringen;
– een opgave van ontvangen steun op basis van de artikelen 219, 221 of 222 van Verordening 1308/2013;
– een opgave van ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen en/of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen uit het noodpakket ‘banen en economie’.
6. Ontvangers van de tegemoetkoming zijn verplicht de loonsom zo veel mogelijk gelijk te houden en doen na de datum van publicatie van de regeling geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover de tegemoetkoming is verleend.