ECLI:NL:CBB:2023:518

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22/1444 t/m 22/1447, 22/1770 t/m 22/1772
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen subsidie vaste lasten COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

Op 19 september 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken tussen verschillende ondernemingen en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemingen hadden aanvragen ingediend voor subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021. De minister had deze aanvragen afgewezen omdat ze te laat waren ingediend. De ondernemingen stelden dat de minister hen in verwarring had gebracht door de termijn voor het indienen van aanvragen te verschuiven en dat er verzachtende omstandigheden waren die de te late indiening verklaarden.

De minister verdedigde zijn beslissing door te stellen dat de aanvragen terecht waren afgewezen, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Hij verwees naar eerdere uitspraken van het College en benadrukte dat van ondernemers verwacht mag worden dat zij op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving. Het College oordeelde dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, omdat de ondernemingen niet binnen de gestelde termijn hadden ingediend. De omstandigheden die de ondernemingen aanvoerden, zoals de stressvolle situatie tijdens de coronaperiode, werden niet als voldoende beschouwd om af te wijken van de regels.

Het College concludeerde dat de beroepen van de ondernemingen ongegrond waren en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de verantwoordelijkheid van ondernemers om op de hoogte te zijn van de regelgeving.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1444, 22/1445, 22/1446, 22/1447, 22/1770, 22/1771 en 22/1772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [plaats]

[naam 2] B.V., te [plaats]
[naam 3] B.V., te [plaats]
[naam 4] B.V., te [plaats]
[naam 5] B.V., te [plaats]
[naam 6] B.V., te [plaats]
[naam 7] B.V., te [plaats]
(de ondernemingen)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. S. Hu en C. Zieleman).

Procesverloop

Met de besluiten van 7 maart 2020 (de afwijzingsbesluiten) heeft de minister de aanvragen van de ondernemingen voor subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q4 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvragen en deze aanvragen vervolgens afgewezen.
Met de besluiten van 2 juni 2022 (de bestreden besluiten) heeft de minister het bezwaar van de ondernemingen ongegrond verklaard.
De ondernemingen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 17 augustus 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2 De minister heeft de aanvragen van de ondernemingen afgewezen, omdat ze te laat zijn ingediend. Artikel 2.5.7 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q4 2021 uiterlijk op 11 februari 2022 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
Standpunt van de ondernemingen
3 Het klopt dat de aanvragen twee dagen te laat zijn ingediend. De oorzaak van deze fout ligt volgens de ondernemingen echter bij de minister. Door de termijn voor het indienen van een aanvraag voor de TVL Q4 2021 naar achteren te verschuiven, is er bij de ondernemingen verwarring ontstaan. Daarnaast is er sprake van verzachtende omstandigheden, omdat sprake was van een zeer stressvolle tijd, waarin voor dit concern 53 verschillende TVL-aanvragen moesten worden gedaan. Alles is netjes conform de regels en op tijd gedaan en het is niet te begrijpen dat de minister nu bij een eenmalige termijnoverschrijding van twee dagen overgaat tot afwijzing. Tot slot wijzen de ondernemingen er nog op dat een andere onderneming binnen het concern, [naam 8] B.V., wél de mogelijkheid is geboden om alsnog een aanvraag voor Q4 2021 in te dienen. Het is onduidelijk waarom de andere ondernemingen deze mogelijkheid niet is geboden. De ondernemingen doen een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat deze niet op tijd zijn ingediend. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van het College van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:118). Van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op een subsidie mag verwacht worden dat deze op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast heeft de minister de openstelling, inclusief de aanvraagperiode en voorwaarden, op zijn website gepubliceerd. Het was voor de ondernemingen eenvoudig te achterhalen wat de aanvraagperiode was. Dat de ondernemingen een veelvoud aan aanvragen hebben gedaan, maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan immers afgeleid worden dat zij wisten hoe het aanvragen van een TVL-subsidie werkte. In de door de ondernemingen geschetste omstandigheden ziet de minister geen reden om aan te nemen dat het onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen. De minister is dan ook van mening dat geen sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel en verwijst daarbij naar een uitspraak van het College van 27 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:322). Tenslotte heeft de minister (achteraf) geconstateerd dat [naam 8] B.V. ten onrechte alsnog een aanvraag voor de TVL voor Q4 2021 heeft mogen doen. De minister is echter niet gehouden om een eerder gemaakte fout te herhalen, zo volgt ook uit de uitspraken van het College van 13 juli 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:215) en 11 september 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:491).
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.5.7 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de ondernemingen de aanvragen niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip hebben ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvragen niet onevenredig. Uit de TVL blijkt duidelijk wanneer de aanvraagperiode begon en afliep. Van een onderneming mag verwacht worden, dat hij in de gaten houdt wanneer de TVL-aanvragen moeten worden ingediend. Het College begrijpt dat de coronaperiode een stressvolle tijd was voor de ondernemingen, maar dat geldt ook voor andere ondernemingen die wel op tijd een aanvraag hebben ingediend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden. Dat de afwijzing grote financiële gevolgen heeft, maakt het besluit nog niet onevenredig. Dat de aanvragen maar een paar dagen te laat zijn gedaan ook niet. De gevolgen van de te late indiening komen voor rekening van de ondernemingen.
6 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De ondernemingen hebben in hun beroepschrift bevestigd dat de situatie van [naam 8] B.V. volledig identiek is. Dat betekent dat er ook in het geval van die onderneming geen sprake is van bijzondere omstandigheden en dat zij dus, gelet op het beleid van de minister, niet in de gelegenheid gesteld had mogen worden om alsnog een aanvraag in te dienen. Dit betekent dat de minister terecht stelt, dat hij een fout heeft gemaakt. Het is, zoals de minister al heeft opgemerkt, vaste jurisprudentie van het College dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan gehouden is een eerder gemaakte fout te herhalen. De minister hoefde de ondernemingen daarom niet de mogelijkheid te bieden alsnog aanvragen in te dienen.
Conclusie
7 De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. A.A. Dijk
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.5. (afwijzingsgronden) eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.5.7. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 20 december 2021 tot en met 11 februari 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.