ECLI:NL:CBB:2023:118

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
22/174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag subsidie TVL Q4 2020 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 maart 2023, zaaknummer 22/174, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) centraal. De aanvrager, [naam] B.V., had geen tijdige aanvraag voor TVL Q4 2020 ingediend, wat niet in geschil is. De aanvrager had aanvankelijk geen aanvraag ingediend omdat hij dacht dat dit zinloos was na een eerdere afwijzing voor TVL1. Het College oordeelt dat het aan de aanvrager is om zich op de hoogte te stellen van de geldende wet- en regelgeving en dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. De aanvrager stelt dat de strikte toepassing van de aanvraagperiode leidt tot onevenredig nadelige gevolgen, maar het College oordeelt dat de nadelige gevolgen voor rekening van de aanvrager komen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat de aanvrager niet in een vergelijkbare positie verkeert als andere ondernemers die tijdig een aanvraag hebben ingediend. Het College verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing door de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/174

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] ( [naam] )

(gemachtigde: mr. P.A.J. Huijbregts),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam] op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december (Q4) 2020 afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van [naam] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. [naam] stelt dat hij een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de TVL weliswaar pas op 7 april 2021 heeft ingediend, maar dat vanwege schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de minister de aanvraag alsnog in behandeling had moeten worden genomen. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de aanvraag buiten de aanvraagperiode is ingediend.
Standpunt van [naam]
3.1
stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een subsidie op grond van de TVL. De aanvraag is ten onrechte afgewezen. Hoewel er strikt genomen geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, is er wel sprake van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het égalité-beginsel en het gelijkheidsbeginsel. [naam] heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing.
3.2
[naam] heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 op grond van de toen geldende TVL-regeling (TVL1). Deze aanvraag is afgewezen, omdat [naam] op basis van zijn SBI-code 4617 (handelsbemiddeling in voedings- en genotmiddelen) niet voor TVL1 in aanmerking kwam. [naam] was daarom in de veronderstelling dat hij ook niet in aanmerking zou komen voor TVL in het volgende kwartaal (Q4 2020). Hij heeft echter alsnog een aanvraag ingediend, nadat hij bekend raakte met de voorwaarden van de TVL Q4 2020, waarbij de SBI-code 4617 inmiddels wel werd geaccepteerd. De minister heeft bij de afwijzing van de aanvraag voor TVL1 onzorgvuldig gehandeld, omdat hij [naam] er niet op heeft gewezen dat [naam] mogelijk later wel in aanmerking zou komen voor TVL. Voor zover ten tijde van de openstelling van TVL Q4 2020 niet van de minister enige directe informatievoorziening mocht worden verwacht, bestond wel de mogelijkheid om na ontvangst van de aanvraag van [naam] deze feiten en omstandigheden bij het besluit op de aanvraag voor Q4 2020 te betrekken. Op dat moment was namelijk duidelijk dat [naam] buiten de boot zou vallen omdat hij geen aanvraag had ingediend binnen de aanvraagperiode voor Q4 2020. Dit ondanks het feit dat hij op grond van de omzetdaling en (inmiddels) de SBI-code wel voor TVL in aanmerking zou komen. De minister heeft deze bijzondere omstandigheden van [naam] niet betrokken bij de beoordeling van de buiten de aanvraagperiode ingediende aanvraag en ook dat is onzorgvuldig. Om bovenstaande redenen had de minister artikel 2.1.8 van de TVL buiten toepassing moeten laten.
3.3
De strikte toepassing van de aanvraagperiode leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor [naam] . Hij loopt immers een tegemoetkoming in de vaste lasten van € 90.000,- mis. De belangen van [naam] dienen in dit geval zwaarder te wegen dan de belangen van de minister. [naam] merkt daarbij op dat er geen andere belangen betrokken zijn, gelet op het feit dat de regeling geen subsidieplafond bevat.
3.4
[naam] is onevenredig zwaar getroffen door het besluit in vergelijking met anderen die in een vergelijkbare positie verkeren. [naam] heeft schade geleden (door omzetverlies) wegens door de overheid afgekondigde beperkende maatregelen. Het niet aanbieden van schadevergoeding is onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De besluitvorming is in strijd met het beginsel van egalité devant les charges publiques (gelijkheid voor openbare lasten).
3.5
Het bestreden besluit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat onvoldoende maatwerk is toegepast, terwijl daartoe wel de mogelijkheid bestaat. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van het College van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:116). In de TVL ontbreekt een hardheidsclausule om aanvragen die evident zouden worden toegewezen, maar door een (strikt) formeel gebrek worden afgewezen, alsnog in behandeling te nemen en toe te wijzen. Daarom had de minister bij het nemen van het bestreden besluit artikel 2.1.8 van de TVL buiten toepassing moeten laten, althans artikel 7 van de TVL1 bij het nemen van het primaire besluit, en alsnog positief moeten beschikken op de ingediende aanvraag.
Standpunt van de minister
4.1
De minister is van mening dat [naam] niet in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de TVL, omdat hij geen tijdige aanvraag heeft gedaan. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen. Op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL wordt afwijzend beslist indien een aanvraag niet voldoet aan de in de TVL gestelde eisen. Omdat [naam] niet tijdig een aanvraag voor een subsidie heeft gedaan, voldoet hij niet aan de in de TVL gestelde eisen. De minister wijst op de uitspraak van het College van
23 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:417) waarin is bepaald dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend.De enkele stelling dat [naam] dacht dat hij niet in aanmerking kwam voor de subsidie en er na de aanvraagperiode achter kwam dat hij toch de subsidie kon aanvragen, is naar de mening van de minister niet voldoende om alsnog in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL voor Q4 2020.
4.2
De minister stelt verder dat het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet slaagt. Uit artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.1.8 van de TVL volgt duidelijk wat de termijn voor het indienen van een aanvraag voor subsidie op grond van TVL Q4 2020 is en wat de gevolgen zijn van het niet tijdig indienen van de aanvraag. Dat [naam] dacht dat hij niet in aanmerking kwam en van mening is dat er sprake is van bijzondere omstandigheden dan wel onzorgvuldig handelen van de minister, doet aan het
voorgaande niet af. De TVL biedt de minister geen mogelijkheid om af te wijken van de periode voor de aanvraag. Dat [naam] negatieve financiële gevolgen ondervindt, is niet voldoende om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Over de stelling dat het égalité-beginsel is geschonden, omdat [naam] in verhouding tot ‘normale’ burgers harder geraakt wordt door de coronamaatregelen, merkt de minister op dat de TVL juist tot stand is gekomen voor degenen die getroffen zijn door de coronamaatregelen. Het is dan nog wel aan [naam] om tijdig aan de voorwaarden voor de desbetreffende regeling te voldoen. De vergelijking die [naam] maakt met ondernemers die wel tijdig een aanvraag hebben ingediend gaat niet op, omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
4.3
Tot slot merkt de minister op dat er geen sprake kan zijn van een schending van de beginselen van behoorlijk bestuur vanwege onwetendheid en/of onbekendheid van [naam] met de geldende wet- en regelgeving. Van een ondernemer mag bekendheid worden verwacht met (wijzigingen van) de geldende wet- en regelgeving. Ook is niet gebleken dat het voor [naam] onmogelijk was om tijdig een aanvraag in te dienen voor een subsidie op grond van de TVL voor Q4 2020.
Beoordeling door het College
5.1
Ter beoordeling van het College staat de vraag of het besluit van de minister om het bezwaar van [naam] ongegrond te verklaren, omdat geen tijdige aanvraag is gedaan, in rechte stand kan houden.
5.2
In artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL is voorgeschreven dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels. Eén van deze regels is neergelegd in artikel 2.1.8, eerste lid, van de TVL. Hierin is bepaald dat een aanvraag kan worden ingediend in de periode van
25 november 2020 tot en met 29 januari 2021. In artikel 2.1.8, tweede lid, van de TVL is bepaald dat aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en dat aanvragen tijdig zijn ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
5.3
Niet in geschil is dat [naam] geen tijdige aanvraag voor TVL Q4 2020 heeft ingediend. [naam] heeft aanvankelijk geen aanvraag ingediend, omdat hij uit de afwijzing van de TVL1-aanvraag de conclusie had getrokken dat een aanvraag voor TVL Q4 2020 zinloos was. Niet is gebleken dat het indienen van een tijdige aanvraag niet mogelijk was. Het College stelt vast dat het aanvankelijk niet indienen van een aanvraag een keuze was van
gebaseerd op een aanname die achteraf onjuist bleek. De minister heeft er terecht op gewezen dat het aan [naam] is om zich op de hoogte te stellen van (wijzigingen van) de geldende wet- en regelgeving. Dat de minister in de omstandigheden van [naam] geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen, acht het College niet onzorgvuldig.
5.4
Het College ziet geen aanleiding om het besluit onevenredig te achten vanwege de nadelige gevolgen ervan voor [naam] . In artikel 2.1.8 van de TVL is de termijn voor de aanvraag vastgelegd. Uit artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat er geen ruimte voor belangenafweging is bij de toepassing van deze bepaling. Voor zover [naam] heeft bedoeld te stellen dat de aanvraagtermijn van artikel 2.1.8 van de TVL in zijn geval buiten toepassing moet worden gelaten, overweegt het College als volgt. De minister heeft in de omstandigheden van [naam] , waaronder het gegeven dat [naam] pas op 7 april 2021 de aanvraag heeft gedaan, terwijl hij voor Q4 2020 de aanvraag uiterlijk op
29 januari 2021 had moeten doen, terecht geen aanleiding gezien artikel 2.1.8 van de TVL buiten toepassing te laten. De nadelige gevolgen van de te late aanvraag moeten dus voor rekening en risico van [naam] blijven.
5.5
Het College ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat het égalité-beginsel geschonden is. Onduidelijk is gebleven met welke “anderen die in een vergelijkbare positie verkeren” [naam] zich vergelijkt. Voor zover [naam] het oog heeft op burgers die geen aanspraak kunnen maken op de TVL-regeling, heeft de minister terecht opgemerkt dat voor ondernemers de TVL in het leven is geroepen. [naam] verkeert dan ook niet in een vergelijkbare positie. Voor zover [naam] doelt op andere ondernemers die recht hebben op TVL en de aanvraag voor Q4 2020 toegewezen hebben gekregen, merkt het College op dat ook dan de vergelijking mank gaat. Die groep ondernemers heeft immers wel tijdig een aanvraag ingediend.
5.6
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. De uitspraak van het College van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:116) en het daarin geboden maatwerk had betrekking op ondernemers die tijdig een aanvraag hadden ingediend. Daar is in het geval van [naam] geen sprake van. In het gelijkheidsbeginsel kan dus evenmin aanleiding worden gevonden on artikel 2.1.8 van de TVL buiten toepassing te laten.
6. Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag om subsidie op grond van de TVL terecht op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, onder a, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de minister geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. H.L. van der Beek en mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
w.g. M. van Duuren w.g. M. Khababi
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
“Artikel 2.1.6. (afwijzingsgronden)
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt
(…)
Artikel 2.1.8 (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.”