ECLI:NL:CBB:2023:49
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieverlening op basis van omzetverlies in het kader van de COVID-19 regeling
In deze zaak heeft appellante, een onderneming, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de maanden juni tot en met september 2020 op € 0,- is vastgesteld. De minister had eerder een voorschot van € 5.343,54 teruggevorderd, omdat het werkelijke omzetverlies van appellante minder dan 30% bleek te zijn. Appellante betwistte niet de juistheid van de aangiftes omzetbelasting, maar voerde aan dat de referentieperiode niet representatief was door een verbouwing in augustus 2019, waardoor haar omzet in die periode lager was.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht de referentieperiode had gehandhaafd, aangezien een verbouwing geen uitzonderlijke omstandigheid is die een afwijking rechtvaardigt. De wetgeving vereist dat voor subsidieverlening een omzetverlies van ten minste 30% moet worden aangetoond, en appellante voldeed hier niet aan. Het College concludeerde dat de minister bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen, en dat het bestreden besluit derhalve juist was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.