ECLI:NL:CBB:2023:486

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/1045
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 op € 0,- wegens onvoldoende omzetverlies

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 september 2023, zaaknummer 22/1045, staat de vaststelling van een subsidie voor een ondernemer centraal. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de subsidie aanvankelijk vastgesteld op € 1.824,05, maar later verhoogd naar € 7.051,16. Echter, met het vaststellingsbesluit van 10 september 2021 werd de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat de ondernemer niet voldeed aan de drempeleis van 30% omzetverlies. Dit besluit werd door de minister gehandhaafd in het bestreden besluit van 1 juni 2022, waartegen de ondernemer beroep instelde.

Tijdens de zitting op 8 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de ondernemer en de gemachtigden van de minister aanwezig waren. De ondernemer betoogde dat zijn omzetverlies slechts 1% onder de vereiste 30% lag en verzocht om een uitzondering. De minister stelde echter dat de omzetgegevens op basis van de aangifte omzetbelasting moesten worden gebruikt, en dat het omzetverlies van de ondernemer 29% bedroeg, wat niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidieverlening.

Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de ondernemer niet voldeed aan de vereisten van de TVL-regeling. De keuze om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet werd als redelijk beschouwd. De omstandigheid dat de ondernemer net niet voldeed aan het vereiste omzetverlies werd niet als een onredelijke situatie gezien, en er was geen sprake van een hardheidsclausule in de regeling. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. E. Brouwers en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 10 september 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor de ondernemer op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het eerste kwartaal kwartaal (Q1) van 2021 vastgesteld op € 0,-.
Met het besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard en het vaststellingsbesluit gehandhaafd.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 8 juni 2023 op zitting behandeld.
Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Aanleiding voor de procedure
2.1
De ondernemer heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL-regeling voor Q1 van 2021. Met het besluit van 20 februari 2021 heeft de minister een subsidie van € 1.824,05 verleend. Met het besluit van 30 april 2021 is de subsidie verhoogd naar € 7.051,16.
2.2
Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de subsidie van de ondernemer op € 0,- vastgesteld en het voorschot van € 5.640,93 teruggevorderd. De minister stelt dat de ondernemer niet voldoet aan de drempeleis van 30% omzetderving.
Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer voert aan dat het omzetverlies slechts 1% minder is dan het vereiste minimum van 30% en verzoekt om hier zodanig rekening mee te houden dat niet het gehele subsidiebedrag hoeft te worden terugbetaald. De ondernemer is daarnaast van mening dat het bedrag van € 850,- niet mee moet worden geteld als omzet. Dit bedrag betreft beltegoed en valt niet onder het verrichten van een telecommunicatiedienst.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt in het bestreden besluit dat moet worden uitgegaan van de omzetgegevens op basis van de door de onderneming opgegeven omzet bij de aangifte omzetbelasting voor de Belastingdienst. Het staat de minister niet vrij een eigen oordeel te vormen over de opgegeven omzet. Weliswaar wordt een bedrag van € 850,- niet belast, maar dit bedrag telt wel mee als onderdeel van de omzet. Op basis van de gegevens uit de aangifte omzetbelasting komt de minister tot de conclusie dat het omzetverlies minder is dan het vereiste minimum van 30% (namelijk 29%) en dat de ondernemer daarmee niet voldoet aan de voorwaarden voor subsidieverlening, zoals opgenomen in de TVL-regeling.
Oordeel van het College
5.1
De vraag die het College in deze zaak moet beantwoorden, is of de minister terecht heeft vastgesteld dat de ondernemer niet voldoet aan het in de TVL-regeling opgenomen vereiste van minimaal 30% omzetverlies en daarmee terecht de subsidie van de onderneming heeft vastgesteld op € 0,-.
5.2
De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) al geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. De TVL-regeling biedt geen grondslag voor een berekeningswijze, waarbij een deel van de omzet buiten beschouwing wordt gelaten. De ondernemer betaalt weliswaar over een deel van zijn omzet geen omzetbelasting, maar dit deel is wel opgenomen in de aangifte omzetbelasting en behoort daarmee tot de omzet van de ondernemer (vgl. de uitspraak van het College van 7 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:113).
5.3
Dit betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst, waarbij volgens de aangifte omzetbelasting het bedrag van € 850,- behoort tot de omzet van de ondernemer. De minister heeft dus terecht de subsidie vastgesteld op
€ 0,-.
6 Voor zover de ondernemer heeft betoogd dat voor hem een uitzondering moet worden gemaakt, omdat het vaststellingsbesluit voor hem onevenredig nadelig uitpakt, overweegt het College het volgende. De regelgever heeft geen hardheidsclausule in de TVL-regeling opgenomen. Om te zorgen dat de TVL-regeling uitvoerbaar blijft, wijkt de minister alleen in zeer uitzonderlijke gevallen af van deze regeling. In de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 26 februari 2021 (Kamerstukken II, 2020/21, 35420, nr. 233) worden als voorbeelden van zulke gevallen genoemd dat een onderneming in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de TVL-regeling. Het College vindt dat niet onrechtmatig, zoals al vaker geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:818).
7 Het College oordeelt dat de omstandigheid van de ondernemer, namelijk dat hij net niet voldoet aan het vereiste omzetverlies, geen omstandigheid is waardoor het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (vgl. uitspraak van het College van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:704).
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. A. Verhoeven

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.2.2, eerste, tweede, vierde en vijfde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
Artikel 2.2.4, eerste lid, aanhef en onder a en d
1. de minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. Indien een aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van
de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld
door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan
30% bedraagt.