In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 oktober 2022, zaaknummer 21/1361, is de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 30% omzetverlies. Uit gegevens van de Belastingdienst bleek dat het omzetverlies van appellante 29,11% bedroeg. De wetgever had voor het vierde kwartaal van 2020 expliciet gekozen om het percentage omzetverlies niet af te ronden, wat leidde tot de conclusie dat de aanvraag terecht was afgewezen.
Appellante betoogde dat het percentage omzetverlies naar boven afgerond moest worden naar 30%, verwijzend naar de NOW-regeling en fiscale wetgeving. Het College oordeelde echter dat de TVL-regeling en de NOW-regeling verschillende regels en voorwaarden hebben. De wetgever had bewust gekozen om geen afronding toe te passen voor de TVL, en verweerder had geen ruimte om hiervan af te wijken. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op basis van de wetgeving correct was en dat er geen sprake was van een leemte in de wet.
Daarnaast stelde appellante dat de afwijzing in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, maar het College oordeelde dat de afwijzing niet onzorgvuldig was en dat de belangen van appellante niet onevenredig waren geschaad. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.