ECLI:NL:CBB:2023:358

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
22/637
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister inzake uitbetaling betalingsrechten GLB en subsidiabiliteit perceel

In deze zaak heeft de V.O.F. Natuurboerderij beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 10 december 2021 is genomen. Dit besluit betreft de aanvraag van de natuurboerderij voor uitbetaling van de betalingsrechten en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De minister heeft in zijn besluit van 25 februari 2022 het bezwaar van de natuurboerderij ongegrond verklaard, waarop de natuurboerderij in beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 2 juni 2023 zijn recente videobeelden getoond die de situatie op het perceel illustreren.

De minister had een gedeelte van perceel 97 niet als landbouwareaal aangemerkt, omdat dit deel volgens hem verruigd was en er een zandpad aanwezig was. De natuurboerderij betwist dit en stelt dat er vooral grassen en kruidachtige voedergewassen op het afgekeurde gedeelte staan en dat het zandpad uitsluitend voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft overwogen dat de aanvraag om uitbetaling van betalingsrechten per jaar beoordeeld moet worden en dat de situatie ter plaatse kan verschillen.

Na beoordeling van de videobeelden concludeert het College dat de minister onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het College verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een veldinspectie op perceel 97 wordt aanbevolen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

V.O.F. Natuurboerderij [naam 1] , te [plaats] , (de natuurboerderij)

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (de minister)

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Met het besluit van 10 december 2021 heeft de minister beslist op de aanvraag van de natuurboerderij om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2021 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Met het besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de natuurboerderij ongegrond verklaard.
De natuurboerderij heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 2 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de natuurboerderij en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. De natuurboerderij heeft voor het uitbetalen van de betalingsrechten bij de Gecombineerde Opgave 2021 144,47 ha als subsidiabele oppervlakte opgegeven. De minister heeft bij de vaststelling van de oppervlakte een gedeelte van perceel 97 niet in aanmerking genomen voor het uitbetalen van de betalingsrechten, omdat dit deel geen landbouwareaal is. Volgens de minister is de zuidzijde van dit perceel verruigd en is op dat deel ook een niet beteeld zandpad aanwezig voor het verplaatsen van personeel en materieel. De natuurboerderij is het daarmee niet eens en stelt dat op het afgekeurde gedeelte vooral kruidachtige voedergewassen staan, terwijl het zandpad wordt gebruikt om met de veewagen de koeien naar het perceel te brengen.
2. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013). Voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013 worden grassen en andere kruidachtige voedergewassen als overheersend beschouwd als zij meer dan 50% van het subsidiabele areaal innemen op het niveau van het landbouwperceel (artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening 1307/2013).
3. Het College stelt voorop dat de aanvraag om uitbetaling van betalingsrechten per jaar wordt beoordeeld en dat de situatie ter plaatse ieder jaar kan verschillen (vergelijk de uitspraak van het College van 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:196). Dat het College de minister in de uitspraak van 28 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:346) heeft gevolgd in diens standpunt dat een deel van perceel 97 voor het jaar 2020 niet als landbouwareaal is aan te merken, betekent dus niet dat dit deel van het perceel voor het jaar 2021 evenmin (subsidiabel) landbouwareaal is.
4. Op de zitting heeft de natuurboerderij recente videobeelden van het afgekeurde gedeelte van perceel 97 getoond. Op die beelden is te zien dat sprake is van enige verruiging, maar dat daar vooral ook grassen en kruidachtige voedergewassen staan. Het College onderschrijft dan ook niet de conclusie van de minister dat dit gedeelte dusdanig is verruigd dat dit gedeelte niet meer als landbouwareaal kan worden aangemerkt. Evenmin onderschrijft het College het standpunt van de minister dat het zandpad niet subsidiabel is. Op de videobeelden zijn weliswaar - enige - sporen in het gras zichtbaar, maar dat is, zoals het College eerder heeft overwogen (onder 6.8 van de uitspraak van 4 juni 2019, ECLI:NL:CBB:2019:227) op zich zelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat het pad niet subsidiabel is. In dat verband is van belang dat de natuurboerderij onweersproken heeft gesteld dat dit pad slechts wordt gebruikt om de koeien met de veewagen op het perceel te brengen en dus uitsluitend voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College zal de minister opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en geeft de minister, zoals op de zitting ook besproken, meer in het bijzonder in overweging een veldinspectie op perceel 97 uit te (laten) voeren. Het College stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de natuurboerderij te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
w.g. A. Venekamp w.g. P.M. Beishuizen