3.2Artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 bepaalt dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Artikel 5, tweede lid, van Verordening 1099/2009 bepaalt dat indien dieren zonder bedwelming worden gedood, de voor het slachten verantwoordelijke persoon stelselmatig controles uitvoert om zich ervan te verzekeren dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen voordat zij uit de fixatie worden losgemaakt, noch enig teken van leven vertonen voordat zij worden geslacht of gebroeid.
4. Het slachthuis voert aan dat hij op grond van regelgeving stelselmatig controles dient uit te voeren. In plaats daarvan zijn echter permanent medewerkers aanwezig bij het ritueel slachten middels een halssnede. Dit verklaart waarom het mogelijk was om onmiddellijk in te grijpen toen het (gesneden) dier zich oprichtte. Daarmee heeft het slachthuis meer dan voldaan aan de in de regelgeving vervatte instructie om regelmatig controles uit te voeren. Uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat hieraan aandacht is besteed. Het slachthuis voert verder aan dat hij zijn beroepsgrond dat hij de fixatiebepalingen niet heeft overtreden, niet heeft ingetrokken ter zitting bij de rechtbank.
5. De minister stelt dat uit het rapport van bevindingen is gebleken dat de voor het slachten verantwoordelijke persoon de fixatie van een net gesneden schaap heeft opgeheven terwijl het dier nog tekenen van bewustzijn vertoonde. Daarmee heeft het slachthuis artikel 5, tweede lid, van Verordening 1099/2009 overtreden. Het slachthuis dient namelijk elk dier te controleren voordat de fixatie opgeheven wordt. De omstandigheid dat een medewerker van het slachthuis heeft ingegrepen toen het dier zich na het opheffen van de fixatie oprichtte en op vier poten ging staan, doet niet af aan de geconstateerde overtreding. Het dier had nooit uit de fixatie mogen worden losgemaakt, aldus de minister.
6. De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het slachthuis zijn beroepsgrond, inhoudende dat hij de fixatiebepalingen niet heeft overtreden, ter zitting van de rechtbank heeft ingetrokken en dat het slachthuis geen andere gronden heeft gericht tegen de vaststelling van de minister dat hij artikel 3, eerste lid, en artikel 5, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 heeft overtreden. Het slachthuis heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij de hierboven genoemde beroepsgrond ter zitting van de rechtbank niet heeft ingetrokken. Gelet op hetgeen hierna onder 7 wordt overwogen, kan naar het oordeel van het College in het midden blijven of het slachthuis deze grond in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft prijsgegeven.
7. Het slachthuis heeft geen grond gericht tegen het rapport van bevindingen, zodat het College uitgaat van de juistheid van dit rapport. Uit de constateringen in het rapport van bevindingen dat een schaap na het opheffen van de fixatie aan het einde van de lopende band op de vloer viel en zich vervolgens oprichtte op vier poten en enkele stappen kon zetten, en dat de toezichthouder zag dat de medewerker de trog waarin de dieren werden gefixeerd liet doorlopen zonder alle dieren stelselmatig te controleren, blijkt dat het slachthuis niet heeft gecontroleerd of deze dieren nog tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertoonden voordat de fixatie werd opgeheven. In de stelling van het slachthuis dat, in plaats van het uitvoeren van stelselmatige controles, permanent medewerkers aanwezig zijn bij de rituele slacht, ziet het College een bevestiging van de juistheid van de hiervoor weergegeven constateringen in het rapport van bevindingen. Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van het rapport van bevindingen terecht geoordeeld dat het slachthuis in strijd heeft gehandeld met de onder 1.2 genoemde bepalingen. De minister was dus bevoegd om aan het slachthuis een boete op te leggen.