Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
- hoogdrachtige ooien en pasgeboren lammeren werden gehouden op een daarvoor ongeschikt perceel onder zeer slechte weersomstandigheden. Daardoor heeft [naam 1] nagelaten de schapen en lammeren, die niet in een gebouw werden gehouden, voldoende bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren (artikel 1.6, derde lid, van het Besluit);
- de ooien moesten buiten in slechte weersomstandigheden aflammeren. De lammeren vielen bij hun geboorte direct in de blubber en konden geen kant op. De hoogdrachtige ooien en pasgeboren lammeren werden aldus niet gehuisvest in een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
- er werden zieke, zwakke en hoogdrachtige dieren aangetroffen. Eén schaap liep buiten rond met een gedeeltelijk geboren dood lam. Het schaap was niet afgezonderd in een onderkomen dat is voorzien van droog strooisel. [naam 1] heeft aldus niet ervoor zorg gedragen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit). Daarnaast heeft [naam 1] er niet voor zorggedragen dat een ziek of gewond dier wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. Ook heeft [naam 1] er niet voor zorggedragen dat zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd wanneer de zorg voor een ziek of gewond dier geen verbetering brengt in de toestand van het dier (artikel 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit);
- er zijn kadavers van vijftien lammeren en één volwassen schaap aangetroffen. De kadavers waren niet afgedekt en niet gemeld bij Rendac. Een kadaver verkeerde in staat van ontbinding. [naam 1] heeft aldus niet voldaan aan de bewaarvoorschriften en de aangifte- en ophaalplicht van aangewezen dierlijke bijproducten (artikel 3.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 3.22, eerste lid en derde lid, en artikel 3.23 van de Regeling dierlijke producten (de Regeling)).
13 maart 2019 terecht is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Omdat de situatie ernstig was en vroeg om direct ingrijpen, was het volgens de minister noodzakelijk om meteen maatregelen te treffen. In overleg met de aanwezige dierenartsen is daarom besloten om 137 schapen en 21 lammeren in beslag te nemen.
12 maart 2019 in de stal gezet. Daar waren de dieren goed beschermd tegen de slechte weersomstandigheden en konden zij rustig op een schone plek lammeren. De reden dat de schapen op 13 maart 2019 zijn aangetroffen zoals de toezichthouders van de NVWA hebben geconstateerd, is dat de heren [naam 8] en [naam 9] , die destijds respectievelijk eigenaar en huurder waren van de desbetreffende stal, de schapen in de nacht van 12 op 13 maart 2019 naar buiten hebben gebracht. Zij hebben dan ook feitelijk de vermeende overtredingen begaan. Zij hebben ervoor gezorgd dat de dieren niet veilig in de stal konden blijven en [naam 4] de schapen niet op de manier kon verzorgen zoals hij gewend was. [naam 1] heeft er alles aan gedaan om deze situatie te voorkomen. [naam 4] heeft de NVWA en andere instanties geïnformeerd over het huisvestingsprobleem en alternatieve huisvesting voor de schapen gezocht en gevonden bij de heer [naam 10] . Hij kon de schapen echter niet verplaatsen naar de nieuwe stal, omdat de nieuwe huurders hem geen toegang (meer) verleenden. Ook de NVWA werkte op geen enkele manier mee. Bovendien staat in het rapport dat op de verzorging van de schapen die in de stal stonden niets viel aan te merken. [naam 1] meent daarom dat de geconstateerde overtredingen haar niet kunnen worden verweten. De spoedbestuursdwang is onnodig en disproportioneel toegepast.
(€ 17.001,-). Bewijs voor die opbrengst ontbreekt, waardoor [naam 1] dit bedrag niet kan verifiëren. Ook de overige kosten zijn onvoldoende onderbouwd. De grootste kostenpost betreft de opvangkosten van de schapen in de periode van 13 maart tot en met 5 april 2019. [naam 1] stelt dat deze periode onnodig lang is geweest. De dieren hadden eerder al teruggegeven kunnen en moeten worden. Ook had verkoop eerder voorgesteld moeten worden.
13 maart tot 5 april 2019 niet onnodig lang is geweest. Uit artikel 5:30 van de Awb volgt dat het bestuursorgaan een meegevoerde en opgeslagen zaak kan verkopen, indien deze zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven. De zaak kan eerder worden verkocht, zodra de verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden. Verkoop vindt evenwel niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft. [naam 1] heeft niet weersproken dat zij eerst niet en later weer wel wilde dat de dieren zouden worden teruggegeven en dat zij dus niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de dieren. De minister heeft dan ook terecht de tweewekentermijn in acht genomen. Daarna moest de verkoopprocedure opnieuw in gang worden gezet. Daar kwam bij dat de dieren de opvanglocatie niet meteen mochten verlaten vanwege de 21-dagenregeling zoals bedoeld in de destijds geldende Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. Deze 21-dagenregeling heeft als doel om de insleep en verspreiding van besmettelijke dierziekten te voorkomen.
(14/25 x € 2.500,-) aan [naam 1] .
Beslissing
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij bestuursdwang heeft plaatsgevonden ten aanzien van de schapen en lammeren die zich in de stal bevonden;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij bestuursdwang heeft plaatsgevonden ten aanzien van de schapen en lammeren die zich in de stal bevonden;
- verklaart het beroep dat is gericht tegen de kostenbesluiten I en II gegrond;
- vernietigt de kostenbesluiten I en II;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe kostenbesluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 1.400,- aan [naam 1] voor immateriële schade;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.100,- aan [naam 1] voor immateriële schade;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 354,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van
€ 3.077,25.
16 mei 2023.
[…]