ECLI:NL:CBB:2023:230

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
20/883
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en V.O.F. [naam 1] en haar vennoten [naam 2] en [naam 3]. De zaak betreft de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister op 13 maart 2019, waarbij 137 schapen en 21 lammeren in beslag zijn genomen vanwege overtredingen van de Wet dieren. De minister stelde dat de dieren niet op een geschikte locatie waren gehuisvest en dat er ernstige gezondheidsrisico's bestonden door de slechte omstandigheden waarin de dieren zich bevonden. Het College heeft vastgesteld dat de minister niet bevoegd was om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de dieren die zich in de stal bevonden, omdat er geen overtredingen waren geconstateerd. Echter, voor de dieren in het weiland was de situatie wel problematisch, en de minister had terecht ingegrepen. Het College heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard voor wat betreft de kostenbesluiten die aan haar waren opgelegd, omdat deze onterecht waren, en heeft de minister veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De minister moet nu nieuwe kostenbesluiten nemen en [naam 1] krijgt een schadevergoeding van € 2.500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/883

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] en haar vennoten [naam 2] en [naam 3], te [plaats 1] , [naam 1]
(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2019 (het primaire besluit) heeft de minister de toepassing van spoedbestuursdwang op 13 maart 2019 wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (het Besluit) op schrift gesteld.
Bij besluit van 1 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2022 heeft de minister de kosten van de toepassing van spoedbestuursdwang vastgesteld en bedragen van € 240,39 (kostenbesluit I) en € 5.615,08 (kostenbesluit II) bij [naam 1] in rekening gebracht.
Op 25 augustus 2022 heeft de minister nadere stukken overgelegd.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Per e-mailbericht van 17 november 2022 heeft [naam 1] nog twee verklaringen overgelegd.
Het College heeft de zaak op 28 november 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] ( [naam 4] ) en de gemachtigden van partijen. Namens de minister nam ook [naam 5] ( [naam 5] ) deel aan de zitting.
Met de brief van 22 februari 2023 heeft het College het onderzoek ter zitting heropend om de minister in de gelegenheid te stellen om een drietal nadere vragen van het College te beantwoorden. Op 8 maart 2023 heeft het College de reactie van de minister ontvangen, waarna [naam 1] in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. [naam 1] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft het College op 23 maart 2023 nog een nadere reactie van de minister ontvangen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting gesloten en een nadere zitting achterwege gebleven.
Het College heeft de Staat als partij aangemerkt in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van het volgende.
1.2
Op 13 maart 2019 zijn de gezondheid en het welzijn van de schapen die in een stal en een achterliggend weiland op het adres [adres] in [plaats 1] verbleven gecontroleerd door een toezichthouder ( [naam 5] ) en een toezichthoudend dierenarts ( [naam 6] ) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De controle vond plaats naar aanleiding van een melding die de dierenarts van [naam 1] had gedaan bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren over verwaarlozing van de schapen op dit adres. [naam 1] is eigenaar van de schapen. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 19 maart 2019 (het rapport). Uit het rapport blijkt dat zich zowel schapen met lammeren in de stal bevonden als in het achter die stal gelegen weiland. De toezichthouders hebben in het rapport per locatie en verblijf hun bevindingen, voor zover hier van belang, als volgt beschreven:
met betrekking tot de stal
“Nadat wij de stal die gelegen is aan de achterzijde van het terrein waren binnen gegaan zagen wij dat in de stal in verschillende hokken 10 ooien en 15 lammeren werden gehouden. Wij zagen dat hokken waarin de schapen en lammeren verbleven ingestrooid waren met schoon stro. Verder beschikten de schapen over vers drinkwater en voer. Ten aanzien van het houden en verzorgen van deze schapen hebben wij geen opmerkingen.”
met betrekking tot het weiland
“Wij zagen dat zich achter het hek dat aan de voorzijde van het weiland aanwezig is zeer veel materialen, losliggende voorwerpen, (vee)karren en landbouwwerktuigen bevonden.
Wij zagen damwandplaten met hieraan scherpe randen, losse planken met uitstekende spijkers, glas, losse ijzeren pijpen, rollen met gaas waar de dieren met de poten in verstrikt kunnen geraken, PVC pijpen, ijzeren strips, betonijzer met uitstekende en scherpe punten, een hooischudder met scherpe punten, losse stenen, bouwemmers, stukken dakpan met scherpe randen en nog zeer veel andere materialen waar dieren zich aan kunnen bezeren en verwonden.
Wij zagen dat de schapen (volwassen ooien) en zeer jonge pasgeboren lammeren zich tussen de voornoemde materialen en voorwerpen bevonden/begaven.
[…]
Wij zagen dat er verder geen afzetting tussen het overige gedeelte van het weiland en de voornoemde materialen en voorwerpen aanwezig was. Wij zagen dat deze dieren vrije toegang tot de scherpe- en uitstekende materialen hadden. Gelet op onze bevindingen wisten wij dat deze dieren die op een buitenterrein werden gehouden niet werden beschermd tegen gezondheidsrisico’s zoals scherpe - en uitstekende delen waaraan de dieren zich kunnen verwonden en/of bezeren.
[…]
Verder werd deze controle uitgevoerd onder slechte weersomstandigheden. Tijdens de controle regende en waaide het voortdurend en hard. Een enkele keer met hagelbuien. Tijdens de rondgang over het terrein en het weiland zagen wij dat de ondergrond van het gedeelte rond het hek en het achterliggende weiland zeer nat en modderig waren.
Tijdens de rondgang over het terrein en weiland zagen wij op verschillen de plaatsen plassen liggen en hoorden wij soppende geluiden tijdens het lopen over het gras. De ondergrond was erg nat.
Wij wisten dat deze schapen en lammeren niet konden beschikken over een schone droge en hygiënische en comfortabele ligplaats. Wij zagen aan de bouw en conditie van de aanwezige ooien dat meerdere ooien, mogelijk het grootste gedeelte van de dieren, hoog drachtig waren. Wij zagen dat er ooien waren die juist gelammerd hadden. Wij wisten dit omdat de achterhand van de ooien bebloed was met vers bloed en er bij enkele ooien nog stukjes nageboorte uit de vulva uithingen.
Eveneens zag ik, [naam 5] een ooi die rondliep met de vruchtzak nog gedeeltelijk uit het achterlijf.
Ik, zag dat deze ooi aan het persen was en dat er reeds pootjes van een nog te boren lam zichtbaar waren.
Wij zagen verder tussen de koppel schapen een ooi waar de kop van een dood lam uithing. Wij zagen dat de kop van het dode lam gezwollen was. TZD [naam 6] deelde mede dat dit lam al langer dood was en de ooi hulp nodig had met de bevalling door een praktiserend dierenarts.
[…]
Ik, [naam 5] zag tijdens de rondgang over het weiland een lam liggen. Het lam was bewegingsloos. Het lam lag met de poten onder het lijf en met de kop in de modder. Ik dacht dat dit lam dood was. Toen ik naast het lam stond en nogmaals keek zag ik nog enige tekenen van ademhaling bij dit dier. Toen ik het lam oppakte voelde ik dat het slap was en steenkoud. Ik voelde dat het lam helemaal nat was. Wellicht had het lam geen kans gehad om op te drogen na de geboorte en/of was het lam volledig natgeregend door hevige slagregens. Ik wist dat dit lam zou sterven onder deze slechte weersomstandigheden en zonder passende huisvesting. Het lam werd hierna in de stal bij de overige lammeren geplaatst.
[…]
Wij zagen ook dat er totaal 6 onafgedekte kadavers van recent geboren lammeren op verschillende plaatsen tussen de materialen lagen. Dat deze lammeren kort voor de controle waren geboren werd eveneens duidelijk omdat er op enkele plaatsen tussen de materialen nog verse nageboorten lagen.
Verder zagen wij dat een aantal van de aanwezige ooien en lammeren probeerden te schuilen tegen de slechte weersomstandigheden tussen de voornoemde materialen. De plaatsen waar deze ooien en lammeren konden schuilen tegen de slechte weersomstandigheden waren echter zeer beperkt. Enkele ooien en lammeren konden gedeeltelijk schuilen tegen regen en hagel onder een kar, echter niet tegen de sterke wind.
Er was voor deze dieren verder geen schuilmogelijkheid op het weiland aanwezig in de vorm van een stal of overkapping waar zij voldoende beschutting konden vinden tegen slechte weersomstandigheden om te bevallen of om zeer jonge lammeren te laten verblijven.
[…]
Tijdens de rondgang over het terrein zagen wij [naam 5] en [naam 6] in een mesthoopje het onafgedekte kadaver liggen van een volwassen schaap. Wij roken een penetrante en rottende geur. Wij zagen dat het kadaver van het schaap in verre staat van ontbinding was.
[…]
Verder zagen wij aan de rand van het weiland een kruiwagen staan. Wij zagen in deze kruiwagen nogmaals de onafgedekte kadavers liggen van 9 zeer jonge lammeren (8 schapen en 1 geit).
[…]
In de periode dat wij, [naam 5] en [naam 6] op de locatie aanwezig waren, dit betreft woensdag 13 maart 2019 van 10.50 uur tot en met 17.30 uur, hebben wij ondanks verschillende/herhaalde pogingen geen contact gehad met de eigenaren en/of verzorgers van de schapen.”
Naast de toezichthoudend dierenarts heeft op verzoek van de toezichthouder en de toezichthoudend dierenarts ook dierenarts [naam 7] ( [naam 7] ) de situatie van de schapen en lammeren beoordeeld. In de veterinaire verklaringen die als bijlagen bij het rapport zijn gevoegd, staat, voor zover hier van belang, het volgende:
uit de veterinaire verklaring van 13 maart 2019 van [naam 7] :
“De plaats waar de schapen ten tijde van het bezoek op 13 maart 2019 gehuisvest waren, is geenszins geschikt om danwel hoogdrachtige danwel pas afgelammerde ooien met lammeren te houden. Daarom is het van het grootste belang dat de schapen verplaatst worden naar een geschikte plek, wat inhoudt dat er een overkapping is met beschutting tegen wind en regen, een degelijke plek om de schapen bij te voeren en waar de schapen geen mogelijkheid hebben om zichzelf te verwonden.”
en
uit de veterinaire verklaring van 26 maart 2019 van de toezichthoudend dierenarts[naam 6] :
Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld? Toelichting
Antwoord: […]
“Eigenlijk is er geen sprake van huisvesting. Ooien en lammeren worden
aan hun lot overgelaten, de gevolgen zijn zichtbaar: lammeren overleden
als gevolg van de koude. Er is sprake van forse regenbuien met nu en dan hagel, koude temperaturen en een stevige tot soms stormachtige wind. Er is geen onderkomen, de enige mogelijkheid is om tussen de aanwezige materialen te kruipen. Hierbij hebben enkele schapen en lammeren zich vastgelopen, waarbij ze soms niet meer voor of achteruit kunnen, terwijl ze niet beschut zijn voor de weersomstandigheden. Er is niet in de verste verte sprake van een schone, droge, comfortabele en hygiënische ligplaats. Ooien lammeren af in de modder en drassigheid, lammeren komen al gauw te overlijden als gevolg van onderkoeling. […]
Een ooi waarbij de partus niet goed verloopt wordt niet geholpen, we hebben de gehele dag niemand van ‘ [naam 1] ’ gezien.
[…]
Acht u het noodzakelijk dat er dieren worden meegevoerd en opgeslagen in belang van de gezondheid/ het welzijn van de dieren? Zo ja, toelichten.
Antwoord: Gezien het feit dat dhr [naam 2] en dhr [naam 3] als verantwoordelijke van ` [naam 1] ' tijdens onze aanwezigheid op het bedrijf nooit zijn gekomen om te kijken hoe het met hun schapen gaat die hoogdrachtig zijn, aflammeren en/of in partus zijn (waarbij er ooit `hulp' benodigd is) en er ook nadat ik hun voicemail heb ingesproken met het verzoek ten spoedigste terug te bellen niemand heeft terug gebeld, [naam 4] vast zit en er overduidelijk tekortkomingen zijn op het gebied van zorg voor dieren lijkt het mij de enige mogelijkheid om deze dieren af te voeren en op te slaan. Ook de praktiserend dierenarts van het bedrijf ziet geen mogelijkheid om de situatie zoals deze nu aanwezig is voort te laten duren of op een andere wijze op te lossen.”
1.3
Vervolgens heeft de minister naar aanleiding van de bevindingen van de toezichthouders spoedbestuursdwang toegepast en 137 schapen en 21 lammeren laten meevoeren en opslaan.
Besluitvorming
2.1
Met het primaire besluit heeft de minister de toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld en bekend gemaakt. Volgens de minister zijn tijdens de controle de volgende overtredingen geconstateerd:
  • hoogdrachtige ooien en pasgeboren lammeren werden gehouden op een daarvoor ongeschikt perceel onder zeer slechte weersomstandigheden. Daardoor heeft [naam 1] nagelaten de schapen en lammeren, die niet in een gebouw werden gehouden, voldoende bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren (artikel 1.6, derde lid, van het Besluit);
  • de ooien moesten buiten in slechte weersomstandigheden aflammeren. De lammeren vielen bij hun geboorte direct in de blubber en konden geen kant op. De hoogdrachtige ooien en pasgeboren lammeren werden aldus niet gehuisvest in een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden (artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit);
  • er werden zieke, zwakke en hoogdrachtige dieren aangetroffen. Eén schaap liep buiten rond met een gedeeltelijk geboren dood lam. Het schaap was niet afgezonderd in een onderkomen dat is voorzien van droog strooisel. [naam 1] heeft aldus niet ervoor zorg gedragen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd (artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit). Daarnaast heeft [naam 1] er niet voor zorggedragen dat een ziek of gewond dier wordt afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel. Ook heeft [naam 1] er niet voor zorggedragen dat zo spoedig mogelijk een dierenarts wordt geraadpleegd wanneer de zorg voor een ziek of gewond dier geen verbetering brengt in de toestand van het dier (artikel 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit);
  • er zijn kadavers van vijftien lammeren en één volwassen schaap aangetroffen. De kadavers waren niet afgedekt en niet gemeld bij Rendac. Een kadaver verkeerde in staat van ontbinding. [naam 1] heeft aldus niet voldaan aan de bewaarvoorschriften en de aangifte- en ophaalplicht van aangewezen dierlijke bijproducten (artikel 3.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 3.22, eerste lid en derde lid, en artikel 3.23 van de Regeling dierlijke producten (de Regeling)).
2.2
Met het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat hij op
13 maart 2019 terecht is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Omdat de situatie ernstig was en vroeg om direct ingrijpen, was het volgens de minister noodzakelijk om meteen maatregelen te treffen. In overleg met de aanwezige dierenartsen is daarom besloten om 137 schapen en 21 lammeren in beslag te nemen.
Standpunt van [naam 1]
3.1
[naam 1] voert aan dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor
de geconstateerde overtredingen, omdat zij er alles aan heeft gedaan om de schapen goed te verzorgen. Zij is ten onrechte als overtreder aangemerkt. De schapen zijn eigendom van [naam 1] , maar werden feitelijk verzorgd door [naam 4] . Hij heeft de schapen op
12 maart 2019 in de stal gezet. Daar waren de dieren goed beschermd tegen de slechte weersomstandigheden en konden zij rustig op een schone plek lammeren. De reden dat de schapen op 13 maart 2019 zijn aangetroffen zoals de toezichthouders van de NVWA hebben geconstateerd, is dat de heren [naam 8] en [naam 9] , die destijds respectievelijk eigenaar en huurder waren van de desbetreffende stal, de schapen in de nacht van 12 op 13 maart 2019 naar buiten hebben gebracht. Zij hebben dan ook feitelijk de vermeende overtredingen begaan. Zij hebben ervoor gezorgd dat de dieren niet veilig in de stal konden blijven en [naam 4] de schapen niet op de manier kon verzorgen zoals hij gewend was. [naam 1] heeft er alles aan gedaan om deze situatie te voorkomen. [naam 4] heeft de NVWA en andere instanties geïnformeerd over het huisvestingsprobleem en alternatieve huisvesting voor de schapen gezocht en gevonden bij de heer [naam 10] . Hij kon de schapen echter niet verplaatsen naar de nieuwe stal, omdat de nieuwe huurders hem geen toegang (meer) verleenden. Ook de NVWA werkte op geen enkele manier mee. Bovendien staat in het rapport dat op de verzorging van de schapen die in de stal stonden niets viel aan te merken. [naam 1] meent daarom dat de geconstateerde overtredingen haar niet kunnen worden verweten. De spoedbestuursdwang is onnodig en disproportioneel toegepast.
3.2
In haar brief van 20 maart 2023 heeft [naam 1] het College nog verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat [naam 1] als eigenaar van de schapen verantwoordelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren. [naam 1] heeft er, als houder van de dieren, niet voor gezorgd dat de schapen op een passende manier gehuisvest werden. Door schapen te houden in een bedrijfsruimte waarvan door de rechter is vastgesteld dat deze toebehoort aan een andere rechtspersoon, te weten [naam 13] B.V., en waarvan [naam 1] niet kan aantonen dat hiervan desondanks rechtmatig gebruik werd gemaakt, voldeed [naam 1] niet aan haar zorgplicht voor de schapen. Dat [naam 4] de schapen feitelijk verzorgde, ontslaat [naam 1] niet van die verantwoordelijkheid. De minister voert verder aan dat hij niet kan verifiëren of [naam 4] inderdaad vervangende huisvesting voor de schapen had geregeld bij de heer [naam 10] . De minister wijst erop dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag al bij vonnis van 20 juli 2018 heeft geoordeeld dat [naam 4] de bedrijfsruimte aan de [adres] moest ontruimen en ontruimd moest houden. Hij heeft de schapen niet eerder dan 12 maart 2019 willen verplaatsen naar vervangende stalruimte, terwijl hij ervan op de hoogte was dat de dieren beschermd moesten worden tegen slechte weersomstandigheden en een schone en veilige plek nodig hadden om te kunnen lammeren. De minister verwijst daarbij naar de veterinaire verklaring van 7 maart 2019 van [naam 11] , dierenarts bij Dierenartsenpraktijk [naam 12] in [plaats 2] , waarin wordt gewaarschuwd voor aantasting van het welzijn van de schapen. De minister meent dan ook dat de overtredingen [naam 1] kunnen worden verweten.
4.2
In zijn brief van 23 maart 2023 heeft de minister het College verzocht het verzoek om schadevergoeding van [naam 1] af te wijzen. Volgens de minister bedroeg de termijnoverschrijding in de bezwaarfase tien maanden en is de daaruit voortvloeiende schade al gecompenseerd, doordat in het bestreden besluit al een dwangsom van € 184,- aan [naam 1] is uitgekeerd wegens niet tijdig beslissen. Daarnaast zijn er bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. In deze zaak is immers sprake van verknochtheid met de kostenbesluiten die het gevolg zijn van de toegepaste spoedbestuursdwang. De keuze voor een efficiënte gezamenlijke behandeling van het bestreden spoedbestuursdwangbesluit én de kostenbesluiten na toepassing van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) compenseert volgens de minister ruimschoots de termijnoverschrijding in bezwaar en beroep tegen de toegepaste spoedbestuursdwang. De minister is daarom van mening dat er geen reden is voor vergoeding van schade aan [naam 1] .
Beoordeling door het College
5.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2
Het College constateert allereerst dat er ten tijde van de controle door de toezichthouders van de NVWA op het adres [adres] in [plaats 1] een civielrechtelijk geschil speelde over de eigendom en het gebruik van de bedrijfslocatie op dit adres tussen [naam 4] en [naam 13] B.V. Deze procedure bij het College gaat echter niet over de vraag wie de eigendom en het gebruik van de bedrijfslocatie toekwamen. Die vraag moet worden beantwoord in een civielrechtelijke procedure. In de procedure bij het College gaat het om de vraag of [naam 1] als houder van schapen de onder 2.1 genoemde bepalingen heeft overtreden. Het College zal hieronder op die vraag ingaan.
Bestuursdwang
5.3.1
Het College overweegt als volgt over het toepassen van bestuursdwang op de schapen en lammeren in de stal. Uit het systeem van de Awb volgt dat een herstelsanctie pas kan worden opgelegd nadat een overtreding heeft plaatsgevonden. Het College stelt vast dat het rapport van bevindingen volgens de ondertekening is opgemaakt op ambtsbelofte. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het College stelt vast dat de toezichthouders van de NVWA geen overtredingen hebben geconstateerd wat betreft de schapen en lammeren die zich in de stal (en dus in een gebouw, zie artikel 1.6, derde lid, van het Besluit) bevonden. Uit het rapport blijkt dat de hokken waarin de schapen en lammeren verbleven waren ingestrooid met schoon stro. Verder beschikten de schapen over vers drinkwater en voer. De gezondheid en het welzijn van de schapen en lammeren waren ten tijde van de controle niet aangetast. Het voorgaande brengt mee dat de minister de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang niet kon ontlenen aan een door [naam 1] begane overtreding.
5.3.2
Een uitzondering op het uitgangspunt dat een herstelsanctie pas kan worden opgelegd nadat een overtreding heeft plaatsgevonden vormt de situatie als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. Deze bepaling houdt in dat een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Er is dan sprake van het opleggen van een preventieve herstelsanctie, die ertoe strekt een overtreding te voorkomen zonder dat sprake is van een (eerdere) overtreding. De minister heeft artikel 5:7 van de Awb echter niet als wettelijke grondslag gehanteerd voor het handhavend optreden. De minister heeft ter zitting verklaard dat de schapen niet veilig stonden in de stal omdat ze daar op elk moment konden worden weggejaagd. De huurder van de stal heeft tegenover de toezichthouders verklaard dat er geen plaats was voor de dieren in de stal omdat er bouwmaterialen onderweg waren om op te slaan. De eigenaar van de stal heeft tegenover de toezichthouders verklaard dat hij de schapen weg wilde hebben uit de stal omdat de stal verhuurd was en voor andere doeleinden gebruikt ging worden. Het College heeft de minister met de brief van 22 februari 2023 in de gelegenheid gesteld om aan te geven wat de wettelijke grondslag in het bestreden besluit is voor het meevoeren en opslaan van de schapen en lammeren die zich ten tijde van de controle in de stal bevonden. De minister heeft in reactie daarop volstaan met het herhalen van het door hem ter zitting ingenomen standpunt.
5.4
Op grond van het onder 5.3.1 en 5.3.2 overwogene is het College van oordeel dat de minister niet bevoegd was bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de dieren die zich in de stal bevonden.
5.5
Wat betreft de dieren die zich in het weiland bevonden, hebben de toezichthouders van de NVWA wel overtredingen van de Wet dieren, het Besluit en de Regeling geconstateerd. Het College verwijst hiervoor naar de hierboven onder 1.2 opgenomen passages uit het rapport. Het College volgt [naam 1] niet in haar stelling dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geconstateerde overtredingen en dus niet als overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, van de Awb kan worden aangemerkt. [naam 1] is immers eigenaar van de schapen en de schapen stonden geregistreerd op het Uniek Bedrijfsnummer van haar bedrijf. In die hoedanigheid is [naam 1] verantwoordelijk voor het welzijn van en de zorg voor de dieren. Dat zij de zorg voor de dieren had overgelaten aan [naam 4] doet aan die verantwoordelijkheid niet af. De overtredingen worden door [naam 1] ook niet betwist en kunnen aan haar worden toegerekend. [naam 1] is tekortgeschoten in de zorg voor de dieren en heeft niet op tijd gehandeld naar de omstandigheden. Gelet op het vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2018 mocht de minister ervan uitgaan dat [naam 4] geen eigenaar (meer) was van en geen recht meer kon doen gelden op het gebruik van de stal bij het weiland waarin de schapen verbleven en dat hij de stal voor 1 september 2018 had moeten ontruimen. Dat [naam 1] de stal huurde, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, is door haar niet verder onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een huurovereenkomst. Daarnaast heeft [naam 1] ter zitting verklaard dat de schapen op 1 november 2018 waren gedekt en dat zij wist wanneer de lammeren geboren zouden worden. [naam 1] heeft echter niet tijdig gezorgd voor vervangende huisvesting voor de schapen, terwijl de situatie van de schapen op 12 februari 2019 zodanig was dat de dierenarts van het bedrijf van [naam 1] , P. Kortmann, op die datum bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren een melding had gedaan van verwaarlozing van de schapen op het adres [adres] in [plaats 1] . Ook na de waarschuwing van [naam 11] heeft [naam 1] niet ingegrepen. [naam 1] heeft zo het risico genomen dat de schapen in de winter en in de lammertijd niet meer in de stal zouden kunnen verblijven en geen bescherming zouden hebben tegen de weersomstandigheden. Bij die stand van zaken was de minister bevoegd om handhavend op te treden wat de schapen in het weiland betreft en [naam 1] een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.6
[naam 1] voert verder aan dat de minister ten onrechte spoedbestuursdwang heeft toegepast. Spoedbestuursdwang was volgens [naam 1] onnodig en disproportioneel, ten eerste omdat [naam 1] al alternatieve huisvesting voor de schapen had geregeld. De schapen hadden naar de alternatieve stal gebracht kunnen worden. Ten tweede had de minister de schapen kunnen onderbrengen in de stal ter plaatse. Die stal was direct beschikbaar. Nergens blijkt uit dat het welzijn en de gezondheid van de schapen in het weiland die nog niet direct gingen lammeren in gevaar waren. Dit geldt ook voor. Volgens [naam 1] had de minister kunnen volstaan met het weghalen van de scherpe materialen uit het weiland of het plaatsen van afzettingen. De minister heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld. In plaats van de gevraagde hulp aan [naam 1] te bieden, heeft de minister een controle uitgevoerd en al haar schapen meegenomen.
5.7
De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij terecht spoedbestuursdwang heeft toegepast nadat eerst is onderzocht of met een minder ingrijpende maatregel (gebruikmaking van de stal) de dieren de benodigde zorg kon worden verschaft. Met het oog op de gezondheid en het welzijn van de dieren restte de minister echter niets anders dan de dieren mee te voeren en op te slaan. De minister verwijst daarbij naar de veterinaire verklaring van de dierenarts die bij de controle aanwezig was en het rapport. Volgens de minister is ten tijde van de overtredingen niet gebleken dat vervangende stalruimte beschikbaar was en dat de schapen met lammeren rechtmatig konden verblijven in de stal ter plaatse. Het is niet de taak van de inspecteurs van de NVWA om een weiland te ontdoen van scherpe materialen. Het is de taak van de inspecteurs van de NVWA om ervoor te zorgen dat het welzijn van dieren wordt gewaarborgd als zij een situatie aantreffen waarin dat wordt bedreigd.
5.8
Het College overweegt als volgt. In artikel 5:31, eerste lid, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen kan besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. Op grond van artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan. Beoordeeld moet worden of de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om terstond bestuursdwang toe te passen. Hierbij kan onder andere een rol spelen of betrokkene in staat is op korte termijn zelf de noodzakelijke maatregelen te nemen om de overtredingen te beëindigen, dan wel of het mogelijk is om op korte termijn verbetering aan te brengen en of er alternatieven bestonden voor adequate huisvesting en verzorging. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 31 januari 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:63, onder 8.3).
5.9
Het College is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie waarin de toezichthouders de schapen en lammeren op 13 maart 2019 in het weiland aantroffen direct ingrijpen noodzakelijk maakte. Uit het rapport blijkt dat het tijdens de controle voortdurend hard regende en waaide met af en toe een hagelbui. In het weiland waarin de schapen verbleven lagen overal plassen en de grond was soppig. De schapen en lammeren konden niet beschikken over een schone, droge, hygiënische en comfortabele ligplaats. Het grootste deel van de ooien was die dag hoogdrachtig. Enkele ooien waren aan het lammeren of hadden net gelammerd. Het weiland was niet geschikt om te lammeren en er zijn ook diverse onafgedekte dode lammeren gevonden. Verder zagen de toezichthouders op het terrein damwandplaten met hieraan scherpe randen, losse planken met uitstekende spijkers, glas, losse ijzeren pijpen, rollen met gaas waar de dieren met de poten in verstrikt kunnen geraken, PVC-pijpen, ijzeren strips, betonijzer met uitstekende en scherpe punten, een hooischudder met scherpe punten, losse stenen, bouwemmers, stukken dakpan met scherpe randen en nog zeer veel andere materialen waaraan de dieren zich konden bezeren en verwonden. Dat er alternatieven voor de toepassing van spoedbestuursdwang waren, is door [naam 1] niet aannemelijk gemaakt. De minister merkt terecht op dat het niet aan de toezichthouders van de NVWA was om het weiland te ontdoen van de scherpe materialen die zich erin bevonden, maar zelfs als zij dit hadden gedaan, waren de schapen en lammeren in het weiland nog niet beschermd geweest tegen de slechte weersomstandigheden. Alternatieve huisvesting was op het moment van de controle evenmin voorhanden. De toezichthouders mochten op grond van het eerder genoemde kortgedingvonnis ervan uitgaan dat [naam 4] niet rechtmatig gebruik maakte van de stal ter plaatse en dat de schapen daarin niet konden worden ondergebracht. Zoals hierboven is overwogen, heeft [naam 1] niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een huurovereenkomst, dat zij huurder was van de desbetreffende stal. De toezichthouders konden ten tijde van de controle evenmin weten dat [naam 4] eventuele vervangende huisvesting voor de schapen had geregeld bij de heer [naam 10] , omdat geen van beiden bij de controle aanwezig was. De toezichthouders hebben daarnaast meerdere keren geprobeerd telefonisch contact op te nemen met [naam 2] en [naam 3] , maar zij hebben niet gereageerd op het verzoek van de toezichthouders om hen terug te bellen. De verklaring van [naam 2] en [naam 3] ter zitting dat zij geen oproepen van de toezichthouders hebben ontvangen acht het College niet geloofwaardig, ten eerste omdat deze verklaring haaks staat op hun verklaring in het bezwaarschrift dat de ontstane situatie zo ontwrichtend was voor de gezinssituatie dat zij niet in staat waren tijdig te reageren op de (terug)belverzoeken van de inspecteurs en ten tweede omdat [naam 2] ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat het door de toezichthouders gebelde telefoonnummer van hem is. De toezichthouders hebben vervolgens de moeder van [naam 2] en [naam 3] gesproken, maar [naam 1] heeft daarna evenmin contact opgenomen. De minister heeft zo redelijkerwijs gedaan wat kon, maar [naam 1] heeft zich afzijdig gehouden.
5.1
Gelet op het onder 5.4 overwogene is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het betrekking heeft op de dieren in de stal.
Kostenbesluiten
6. [naam 1] kan zich niet vinden in de door de minister genomen kostenbesluiten. [naam 1] meent dat de kosten ten onrechte bij haar in rekening worden gebracht, omdat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Zij verwijst allereerst naar de gronden die zij in haar beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. Verder betwist [naam 1] de hoogte van de verschillende kostenposten en de opbrengst van de verkochte 298 schapen
(€ 17.001,-). Bewijs voor die opbrengst ontbreekt, waardoor [naam 1] dit bedrag niet kan verifiëren. Ook de overige kosten zijn onvoldoende onderbouwd. De grootste kostenpost betreft de opvangkosten van de schapen in de periode van 13 maart tot en met 5 april 2019. [naam 1] stelt dat deze periode onnodig lang is geweest. De dieren hadden eerder al teruggegeven kunnen en moeten worden. Ook had verkoop eerder voorgesteld moeten worden.
7.1
De minister wijst erop dat op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb als maatstaf voor kostenverhaal geldt dat de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder. Op deze hoofdregel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van omstandigheden waarin moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van de overtreder moeten komen. De minister stelt zich op het standpunt dat hij met het kostenbesluit I van 11 maart 2022 terecht een bedrag van € 240,39 bij [naam 1] in rekening heeft gebracht. Dit bedrag bestaat uit dierenartskosten. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft de minister een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte kosten en de bijbehorende factuur overgelegd, waaruit blijkt wat de dierenarts heeft gedaan. Uit de factuur met kenmerk NVWA/2019030440 volgt dat er een bedrag van € 61,19 in rekening is gebracht voor een visite met spoed. Daarnaast is er een bedrag van € 131,60 in rekening gebracht voor 70 minuten dierenartskosten. Voor de geneesmiddelen Alamycine, Oxytocine en Meloxidyl zijn respectievelijk de bedragen € 3,07, € 2,72 en € 0,73 in rekening gebracht. Rekening houdend met de btw (9% voor de medicijnen en 21% voor de visite en de dierenartskosten) komt dit neer op een totaalbedrag van € 240,39. De minister is van mening dat het nut en de noodzaak van de verleende diergeneeskundige zorg, gelet op de aangetroffen situatie ter plekke, voldoende zijn aangetoond. [naam 1] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor haar rekening komen.
7.2
De minister is verder van mening dat hij met het kostenbesluit II van 11 maart 2022 eveneens terecht een bedrag van € 5.615,08 bij [naam 1] in rekening heeft gebracht. De gemaakte kosten zijn met facturen onderbouwd. Uit het kostenoverzicht blijkt dat het totale bedrag van € 23.015,07 bestaat uit transportkosten (€ 2.616,63), opvangkosten (€ 18.325,30) en dierenartskosten (€ 2.073,14). De opbrengst van de verkoop van de schapen ter hoogte van € 17.001,- en de dierenartskosten van € 398,99 van de bezoeken waarvan geen dierenartsverklaringen zijn opgemaakt, zijn op het totale bedrag in mindering gebracht.
8.1
Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen de kostenbesluiten, nu [naam 1] deze betwist. Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb komen de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
8.2.1
In wat [naam 1] heeft aangevoerd ziet het College onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de kosten genoemd in de kostenbesluiten I en II voor zover die zien op de dieren die zijn meegevoerd vanuit het weiland redelijkerwijs niet voor haar rekening dienen te komen. Wat betreft de transport-, opvang- en dierenartskosten bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister die ten onrechte bij [naam 1] in rekening heeft gebracht. Deze kosten zijn daadwerkelijk en niet onnodig gemaakt en de minister heeft deze kosten met facturen onderbouwd.
8.2.2
Het College is verder van oordeel dat het verblijf van de dieren in de opvang van
13 maart tot 5 april 2019 niet onnodig lang is geweest. Uit artikel 5:30 van de Awb volgt dat het bestuursorgaan een meegevoerde en opgeslagen zaak kan verkopen, indien deze zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven. De zaak kan eerder worden verkocht, zodra de verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden. Verkoop vindt evenwel niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft. [naam 1] heeft niet weersproken dat zij eerst niet en later weer wel wilde dat de dieren zouden worden teruggegeven en dat zij dus niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van de dieren. De minister heeft dan ook terecht de tweewekentermijn in acht genomen. Daarna moest de verkoopprocedure opnieuw in gang worden gezet. Daar kwam bij dat de dieren de opvanglocatie niet meteen mochten verlaten vanwege de 21-dagenregeling zoals bedoeld in de destijds geldende Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. Deze 21-dagenregeling heeft als doel om de insleep en verspreiding van besmettelijke dierziekten te voorkomen.
8.2.3
Uit het ‘Afwikkelingsformulier in bewaring genomen dieren’ van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van 24 april 2019 blijkt dat de dieren, samen met de lammeren die in de opvang zijn geboren, vervolgens op 5 april 2019 zijn verkocht voor een totaalbedrag van € 17.001,-. [naam 1] heeft aangevoerd dat zij de hoogte van dit bedrag niet kan verifiëren. De minister heeft toegelicht dat de verkoop van de dieren is belegd bij RVO en dat er wordt gewerkt met een vaste pool van handelaren. Deze handelaren worden in de gelegenheid gesteld om een bod uit te brengen. De dieren worden gegund aan de hoogste bieder. In dit geval zijn er drie biedingen uitgebracht, te weten een bod van € 13.875,-, een bod van € 16.400,- en een bod van € 17.001,-. Het bod van € 17.001,- was dus het hoogste bod. Het College is van oordeel dat de minister de opbrengst van de verkoop van de dieren, die door [naam 1] niet meer is weersproken, hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De minister mocht de kosten, die zijn gemoeid met de spoedbestuursdwang voor zover die is toegepast op de schapen en lammeren in het weiland dan ook, verminderd met de opbrengst van de verkoop van de dieren, bij [naam 1] in rekening brengen.
8.3
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de toepassing van (spoed)bestuursdwang ten aanzien van de schapen en lammeren die zich in de stal bevonden, staat vast dat het meevoeren van die dieren onrechtmatig was. Dit betekent dat de minister de daarmee gemoeide kosten niet op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij [naam 1] in rekening heeft mogen brengen. Het beroep tegen de kostenbesluiten I en II is daarom op dit punt gegrond en de kostenbesluiten I en II zullen in zoverre worden vernietigd. Verweerder zal nieuwe kostenbesluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal hiervoor een termijn stellen van zes weken na verzending van deze uitspraak.
Redelijke termijn
9.1
[naam 1] heeft verzocht haar immateriële schade te vergoeden wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het College heeft de Staat daarom aangemerkt als partij. Het College stelt vast dat die termijn inderdaad is overschreden. Het gaat hier om een niet-punitieve procedure die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt na 1 februari 2014. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
9.2
De minister heeft het bezwaarschrift op 10 april 2019 ontvangen. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de tweejaartermijn met ruim 25 maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten, zoals de minister stelt, is geen sprake. Zoals het College hiervoor onder 8.1 heeft overwogen is het beroep tegen het bestreden besluit op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen de kostenbesluiten, nu [naam 1] deze betwist. Het College ziet dan ook niet in waarom het betrekken van de kostenbesluiten in de procedure aanleiding kan geven om de overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten. Het College ziet evenmin aanleiding om het dwangsombedrag van € 184,- dat de minister op grond van artikel 4:17 van de Awb aan [naam 1] heeft betaald in mindering te brengen op de door [naam 1] verzochte schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. [naam 1] heeft daarom recht op € 2.500,- schadevergoeding. Het College stelt vast dat de behandeling van het bezwaar meer dan een half jaar in beslag heeft genomen en dat de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is dus zowel aan de minister als aan het College toe te rekenen.
9.3
Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de minister en van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) en ook volgt uit de uitspraak van het College van 7 januari 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:1). Van de overschrijding is na afronden een periode van elf maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. Het College zal daarom op grond van artikel 8:88 van de Awb de minister veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.100,- (11/25 x € 2.500,-) aan [naam 1] en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.400,-
(14/25 x € 2.500,-) aan [naam 1] .
Slotsom
10.1
Omdat het College het beroep tegen het bestreden besluit en de kostenbesluiten I en II gegrond verklaart, zal het College bepalen dat de minister aan [naam 1] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.2
Het College zal de minister veroordelen in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,-(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in de bezwaarfase, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 597,- in de bezwaarfase en € 837,- in de beroepsfase en een wegingsfactor 1).
10.3
In de overschrijding van de redelijke termijn ziet het College aanleiding de minister en de Staat te veroordelen in de kosten van [naam 1] in verband met het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan het College is toe te rekenen, zullen de minister en de Staat ieder voor de helft in de proceskosten van [naam 1] worden veroordeeld.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij bestuursdwang heeft plaatsgevonden ten aanzien van de schapen en lammeren die zich in de stal bevonden;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij bestuursdwang heeft plaatsgevonden ten aanzien van de schapen en lammeren die zich in de stal bevonden;
  • verklaart het beroep dat is gericht tegen de kostenbesluiten I en II gegrond;
  • vernietigt de kostenbesluiten I en II;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe kostenbesluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 1.400,- aan [naam 1] voor immateriële schade;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.100,- aan [naam 1] voor immateriële schade;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 354,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van
€ 3.077,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. T. Pavićević en mr. P. Glazener, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 mei 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. I.S. Post
Bijlage: Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
[…]
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
[…]
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Artikel 5:31c
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
[…]
Wet dieren
Artikel 3.4. Verplichtingen in werkgebieden
1. In een werkgebied dat ingevolge artikel 3.3, eerste lid, is vastgesteld, geeft de houder van ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aangewezen dierlijke bijproducten dit materiaal aan bij, houdt het ter beschikking van, en staat het af aan, de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.
2. De ondernemer voor wie een werkgebied is vastgesteld, haalt de bij hem aangegeven dierlijke bijproducten op en verwerkt of verwijdert deze.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen.
4. Indien kadavers van gezelschapsdieren zijn aangewezen ingevolge artikel 3.3, eerste lid, zijn het eerste tot en met het derde lid niet van toepassing op deze producten.
Artikel 8.5. Bestuursdwang
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Besluit houders van dieren
Artikel 1.6
[…]
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
[…]
Artikel 1.7. Verzorgen van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
[…]
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
[…]
Artikel 2.4. Verzorging van productiedieren
[…]
4. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
5. Wanneer de zorg, bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
[…]
Regeling dierlijke producten
Artikel 3.22. Aangifte- en ophaalplicht
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten doet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan aangifte bij de ondernemer, maar uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan.
[…]
3. In afwijking van het tweede lid kunnen de ondernemer en de aanbieder van aangewezen dierlijke bijproducten overeenkomen dat kadavers:
a. met een gewicht tot 25 kilo en kadavers van varkens met een gewicht tot 200 kilo ten minste één keer in de twee weken op een vaste werkdag worden opgehaald;
[…]
Artikel 3.23. Bewaarvoorschriften
1. De houder van aangewezen dierlijke bijproducten zorgt ervoor dat die bijproducten tot ze zijn opgehaald:
a. niet vrij toegankelijk zijn voor anderen dan de houder en de ondernemer;
b. niet bereikbaar zijn voor vogels, knaagdieren, honden en katten;
c. door afdekking, die door de ondernemer eenvoudig kan worden verwijderd, niet zichtbaar zijn voor voorbijgangers;
d. van elkaar gescheiden worden gehouden en van ander materiaal te onderscheiden zijn.
[…]