ECLI:NL:CBB:2018:63

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
17/185
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang in het kader van de Wet dieren en de beoordeling van de gezondheidstoestand van katten en kittens

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 januari 2018 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedbestuursdwang door de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een dierenhouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris om 17 katten en kittens onder spoedbestuursdwang mee te nemen vanwege vermeende overtredingen van de Wet dieren. De zaak begon met een controle op 9 september 2016 door toezichthouders van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, die ernstige hygiënische tekortkomingen en gezondheidsproblemen bij de dieren constateerden. De toezichthouders stelden vast dat de katten en kittens in een ongeschikte omgeving verbleven, met symptomen van niesziekte en andere gezondheidsproblemen. De staatssecretaris besloot daarop tot het toepassen van spoedbestuursdwang, maar de appellante betwistte de noodzaak hiervan en stelde dat de toezichthouders geen toestemming hadden gegeven om haar woning te betreden.

Het College heeft de argumenten van de appellante en de verweerder zorgvuldig afgewogen. Het College concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat de gezondheidstoestand van de dieren zodanig slecht was dat onmiddellijke actie noodzakelijk was. Bovendien ontbrak het aan bewijs dat de situatie in de woning van appellante zo spoedeisend was dat de dieren terstond moesten worden meegenomen. Het College oordeelde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door zonder voorafgaande last tot bestuursdwang over te gaan. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en het kostenbesluit, waarbij het College zelf in de zaak voorzag en het primaire besluit herstelde.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/185
11351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante

en

de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op 9 september 2016 wegens overtreding van de Wet dieren op schrift gesteld.
Bij besluit van 18 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 juni 2017 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving bij appellant in rekening gebracht.
Appellante heeft naar aanleiding van dit besluit aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2017.
Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beschikking van 3 oktober 2017 heeft het College het onderzoek heropend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken met de kostenspecificaties van de dierenarts te onderbouwen dat de meegevoerde 17 katten/kittens in de opvang zijn behandeld vanwege niesziekte. Verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 30 november 2017 is verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 december 2017 voornoemde kostenspecificaties over te leggen. Verweerder heeft ook van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het College heeft vervolgens op
11 december 2017 het onderzoek in deze zaak gesloten.
Overwegingen
1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 9 september 2016 heeft een toezichthouder van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en een agent van de (dieren)politie naar aanleiding van een melding een controle uitgevoerd bij de woning van appellante. De toezichthouder heeft van deze controle een rapport, gedateerd 12 september 2016, opgemaakt. Dit toezichtrapport vermeldt de volgende constateringen:
“(…)
Nadat wij ons hadden gelegitimeerd en het doel van onze komst hadden medegedeeld gaf de vrouw toestemming om de woning te betreden.
Op de vraag waar de katten en kittens verbleven ging de vrouw ons voor naar de eerste verdieping alwaar de katten en kittens waren gehuisvest.
Bij het betreden van de overloop sloeg mij, rapporteur, meteen een scherpe penetrante lucht op de ademwegen, welke ik herkende als een zware ammoniaklucht welke vrijkomt bij urine en uitwerpselen van katten.
Na het openen van de slaapkamerdeur waarachter zich de katten begaven werd deze geur nog sterker en kreeg ik, rapporteur, tranen in mijn ogen en een prikkelend gevoel in mijn neus en keel.
Ik zag dat in de kamer naast een aantal volwassen katten zich ook veel kittens bevonden.
Ik zag dat deze kittens veel smerige uitvloeisel in de ogen hadden. Hierdoor zat bij een groot aantal beide ogen vastgeplakt en konden deze kittens niet kijken.
Ambtshalve is mij bekend dat kittens en katten deze uiterlijke kenmerken vertonen als zij niesziekte onder de leden hebben.
Ook is bij rapporteur bekend dat katten en kittens hier tegen goed behandeld kunnen worden.
Ook zag ik bij nadere inspectie dat de katten vlooien hadden.
Ambtshalve is mij bekend dat jonge kittens welke veel vlooien hebben bloedarmoede kunnen krijgen en dat de gezondheid van deze dieren in ernstige mate dan wordt benadeeld.
Ook zag en rook ik dat zowel de twee kattenbakken alsmede de vloer en het zeil daarom heen vol lagen met uitwerpselen en kattenurine.
Ik, rapporteur, zag dat de enige frisse lucht binnen moest komen door een raam dat op een klein kiertje stond.
De ruimte was ongeveer 3 x 2 meter en veel te klein voor het aantal katten en kittens welke daar moesten verblijven.

1.e contact Rijksdient voor Ondernemend Nederland

Hierop heb ik rapporteur gebeld met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, hierna te noemen RVO. Ik sprak hier een medewerker welke mij mededeelde dat er een besluit met korte termijn geschreven zou moeten worden, waarbij betrokkene een dierenarts zou moeten consulteren voor de behandeling van haar dieren. Nadat ik dit aan betrokkene had medegedeeld pakte de vrouw de telefoon en belde per direct haar dierenarts.

Bezoek dierenarts

Op verzoek van de dierenarts ben ik rapporteur samen met de brigadier van politie op het bezoek van de dierenarts blijven wachten.
Omstreeks 14.30 was de dierenarts, te weten (…), ter plaatse en heeft zowel op verzoek van de betrokkene als op verzoek van rapporteur de aanwezige kittens en katten onderzocht.
Hij constateerde dat de meeste aanwezige katten verschijnselen van niesziekte hadden, hij verklaarde desgevraagd “boven op de eerste verdieping in een ruimte van ongeveer 2 bij 3 meter zijn bij benadering 25 katten gehuisvest. De leeftijd variërend van 4/5 weken tot enkele volwassen katten. Het aantal kittens ligt tussen de 15 en 20, variërend in leeftijd 4/5 weken tot enkele maanden.
De verzorgingstoestand van de dieren is slecht, de ruimte ruikt sterk naar ammoniak. Het aantal plas en poepbakken is ruim onvoldoende.
De kittens zijn sterk ondervoed en hebben allemaal niesziekte verschijnselen, de ogen zitten dicht agv niesziekte en de neuzen zijn vies. De voedingstoestand van de volwassen katten is heel behoorlijk en zien er zo op het oog goed uit, geen niesziekteverschijnselen. De dieren zitten onder de vlooien.”
Tevens gaf de desbetreffende dierenarts aan dat de kittens intensieve diergeneeskundige verzorging nodig hebben en dat de gehele ruimte ongeschikt was om zoveel katten en kittens te huisvesten.

2.e contact RVO

Hierop heb ik rapporteur wederom contact gelegd met RVO en de desbetreffende medewerker de bevindingen van de dierenarts medegedeeld.
Hierop kreeg ik toestemming van de medewerker om de kittens en jonge katten welke er het slechtst aan toe waren mee te voeren onder spoedbestuursdwang om per direct aan deze katten en kittens de noodzakelijke diergeneeskundige verzorging te kunnen laten geven in een schone en hygiënische omgeving.

Vervoer opslaghouder

De katten en kittens zijn door rapporteur in overleg met de dierenarts uit gesorteerd en de dieren welke per direct de zorg nodig hadden zijn door rapporteur en de eerder genoemde brigadier van politie overgebracht naar een daartoe aangewezen opslaghouder.
(…)

Verklaring betrokkene

Desgevraagd gaf betrokkene aan dat zij goed was voor haar dieren en dat er eigenlijk niets aan de hand was. Zij had zelfs oogzalf via internet besteld.
Echter de verzorging van de ogen bij niesziekte is niet te behandelen met de oogzalf welke betrokkene had aangeschaft.

Huisvesting, hygiëne en verzorging:

De huisvesting zijnde een slaapkamer was dusdanig vervuild dat hierin katten werden gehouden in een omgeving welke in strijd is met wettelijk voorschrift.
De ruimte stond vol met spullen waardoor het schoonmaken en ontsmetten niet mogelijk was.
(…)”
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang voor het meevoeren van 17 katten/kittens, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder tevens vermeld dat appellante voor 22 september 2016 dient door te geven of zij haar katten/kittens terug wil hebben.
1.3
Op 16 september 2016 laat appellante aan verweerder weten dat zij afstand doet van de in bewaring genomen 17 katten/kittens. Daarop is de procedure gestart om een nieuwe houder of eigenaar te zoeken voor deze dieren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij groot gewicht toegekend aan de verklaring van de dierenarts en de bevindingen in het toezichtrapport ten aanzien van de omstandigheden ter plaatse.
2.1
Met het kostenbesluit heeft verweerder de kosten van het toepassen van de spoedbestuursdwang voor een bedrag van € 4.872,52 bij appellante in rekening gebracht.
3. Het College heeft het onderzoek in deze zaak bij brief van 11 december 2017 gesloten, nadat verweerder ook de verlengde termijn voor het indienen van de gevraagde nadere gegevens, waarvoor het onderzoek was heropend, ongebruikt heeft laten verstrijken. In de brief van 30 november 2017 waarin de termijn is verlengd, is verweerder er uitdrukkelijk op gewezen dat als hij de verlengde termijn ongebruikt zou laten verstrijken, het onderzoek zou worden gesloten en uitspraak wordt gedaan op basis van het dossier zoals dat ten tijde van de heropening voorlag. Eerst op 13 december 2017, na het sluiten van het onderzoek bij brief van 11 december 2017, heeft verweerder alsnog nadere stukken ingediend met het verzoek deze stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Het College ziet geen aanleiding het onderzoek te heropenen, zodat de toegestuurde stukken niet worden betrokken bij de beoordeling van het beroep. Verweerder is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de desbetreffende stukken over te leggen, maar heeft hiervan niet tijdig gebruik gemaakt. De stukken worden teruggezonden aan verweerder.
4.1
Appellante voert aan dat ten onrechte is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Zij stelt dat zij de toezichthouders geen toestemming heeft gegeven om haar woning te betreden.
Zij betoogt dat de katten/kittens geen verschijnselen van niesziekte vertoonden, maar slechts last hadden van ontstoken oogjes en zij hiervoor oogzalf had besteld. Appellante heeft de katten/kittens nooit horen niezen en zij wijst er op dat, ondanks dat niesziekte zeer besmettelijk is, blijkens het toezichtrapport niet alle katten verschijnselen vertoonden. Voorts wijst appellante op de door haar overgelegde verklaringen van haar dierenarts. Appellante benadrukt dat als zij een vermoeden had gehad van niesziekte, zij een dierenarts erbij had gehaald. Daarnaast stelt zij dat de dieren goed aten en de kattenbakken meerdere malen per dag werden verschoond.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het toezichtrapport van 12 september 2016 voldoende onderbouwt dat sprake is van een overtreding. Verweerder ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Verweerder heeft spoedbestuursdwang toegepast vanwege de algehele gezondheidssituatie in combinatie met de huisvestingsomstandigheden van de dieren. Het vermoeden van niesziekte was te meer een reden om de dieren onder te brengen bij een opslaghouder, aldus verweerder.
5. Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 5:29, eerste lid, kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.
De Wet dieren luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
Artikel 2.2. Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
Ingevolge artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren draagt degene die een dier houdt, er zorg voor dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.
6. Voor zover appellante heeft gesteld dat zij de toezichthouders geen toestemming heeft gegeven om haar woning te betreden, overweegt het College dat uit het toezichtrapport van
12 september 2016 uitdrukkelijk blijkt dat toestemming is verleend tot binnentreden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
7. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren. Het College overweegt hiertoe als volgt.
7.1
Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
7.2
Uit het toezichtrapport van 12 september 2016 blijkt dat zich 25 katten/kittens in een kleine kamer bevonden, de hygiënische omstandigheden in deze kamer niet optimaal waren, de katten/kittens onder de vlooien zaten en een aantal katten/kittens vieze neuzen en ogen hadden. Het College is van oordeel dat verweerder op grond van deze bevindingen in het toezichtrapport van 12 september 2016 en de daarin geciteerde verklaring van de dierenarts die de katten/kittens ter plaatse heeft onderzocht, terecht heeft vastgesteld dat appellante de in rechtsoverweging 7 genoemde wettelijke voorschriften heeft overtreden.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze bevindingen. De in het toezichtrapport gedetailleerd beschreven waarnemingen van de toezichthouders worden ondersteund door de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s en de in het toezichtrapport geciteerde verklaring van de dierenarts. Hiertegenover staat de stelling van appellante dat zij de katten/kittens goed verzorgde en deze goed aten. Echter, de door appellante overgelegde verklaringen van een dierenarts ter onderbouwing hiervan, zien op katten/kittens die zij elders houdt en niet op de in haar woning gehouden katten/kittens. Daarnaast gaat appellante met haar stelling voorbij aan de geconstateerde algehele slechte verzorgingstoestand van de aangetroffen katten/kittens.
7.2.1
Dit betekent dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de in r.o. 7.1 genoemde wettelijke voorschriften, in de zin dat in ieder geval het welzijn van de dieren werd geschaad en de verzorging tekort schoot, en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
8. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder voldoende heeft onderbouwd dat reden bestond tot het toepassen van spoedbestuursdwang in de vorm van het meevoeren van 17 van de 25 aanwezige katten/kittens en overweegt hiertoe als volgt.
8.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat gelet op de bij deze katten/kittens geconstateerde niesziekte en de onhygiënische huisvesting van de dieren, direct ingrijpen noodzakelijk was, hetgeen in het huis van appellante niet adequaat mogelijk was.
8.2
In het toezichtrapport van 12 september 2016 ontbreekt een omschrijving van de gezondheidstoestand per kat/kitten en voorts ontbreekt een diergeneeskundige verklaring. Hierdoor is niet inzichtelijk gemaakt waarom de situatie van de meegevoerde 17 dieren, ten opzichte van de 8 achtergebleven dieren, zo spoedeisend was dat deze terstond dienden te worden meegenomen. Met name is uit dit toezichtrapport niet af te leiden dat er voldoende grond was voor het vermoeden van niesziekte noch dat de gezondheidstoestand van de betrokken dieren anderszins zodanig slecht was dat terstond ingrijpen geboden was. Nadien is uit het bestreden besluit, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting ook niet duidelijk geworden of de desbetreffende 17 katten/kittens daadwerkelijk niesziekte onder de leden hadden, terwijl als dat daadwerkelijk het geval was, dit zou blijken uit de gegevens van de diergeneeskundige behandeling die de dieren na de inbeslagname hebben gekregen. Door middel van de heropening van het onderzoek heeft het College verweerder in de gelegenheid gesteld dit alsnog te onderbouwen, maar door niet, althans niet tijdig, te reageren, heeft verweerder op dit punt geen duidelijkheid verschaft. Het valt derhalve niet vast te stellen dat de situatie bij appellante zodanig spoedeisend was dat de dieren terstond dienden te worden meegevoerd.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van het College onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een zodanige slechte gezondheidstoestand, dat die tot het terstond meevoeren van de desbetreffende 17 katten/kittens noopte.
8.3
Voor zover verweerder mede in verband met de huisvestingssituatie ter plaatse is overgegaan tot het terstond toepassen van bestuursdwang, overweegt het College dat op zichzelf deze situatie kennelijk onvoldoende reden tot het toepassen van spoedbestuursdwang gaf, aangezien niet alle dieren zijn meegevoerd. De hygiënische situatie in de kamer waar de katten/kittens zijn aangetroffen was weliswaar slecht, maar het toezichtrapport geeft geen beeld van de situatie in de rest van de woning van appellante. Uit het toezichtrapport kan niet worden opgemaakt of in of bij de woning alternatieven bestonden, bijvoorbeeld of de katten/kittens elders in de woning dan wel op een andere aan appellante toebehorende locatie, op adequate wijze gehuisvest en verzorgd konden worden. De conclusie in het bestreden besluit dat dit in het huis van appellante niet mogelijk was, is niet concreet met feiten onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de hiervoor genoemde gezondheids- en huisvestingstoestand van de katten/kittens reden gaf tot het terstond toepassen van bestuursdwang.
8.4
Verweerder heeft daarnaast geen gegevens aangereikt waaruit volgt dat de toezichthouder op 9 september 2016 niet de tijd kon nemen om aan appellante aanwijzingen te geven voor de noodzakelijke zorg aan haar katten/kittens en de huisvesting hiervan, en daartoe een last op te leggen onder bestuursdwang met een passende, zo nodig korte, begunstigingstermijn. Ingeval bij een hercontrole na ommekomst van de begunstigingstermijn was gebleken van gehele of gedeeltelijke niet-naleving daarvan had verweerder dan tot effectuering kunnen overgaan. Naar het oordeel van het College is het niet aannemelijk geworden dat de noodzakelijke zorg niet door appellante gegeven kon worden. Het toezichtrapport van 12 september 2016 en het bestreden besluit geven ook geen beeld van de (on)mogelijkheden om tot een spoedig herstel van de huisvestingssituatie te komen.
8.5
Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5:31 van de Awb door de situatie in de woning van appellante als spoedeisend aan te merken en om die reden bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last.
9. De conclusie is dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is en dat dit besluit wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking komt. Nu sprake is van onherstelbare gebreken zal het College, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Het College zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

Kostenbesluit

10. Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu appellant dit besluit betwist.
10.1
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld met betrekking tot de toepassing van spoedbestuursdwang staat vast dat het meevoeren van de 17 katten/kittens van appellante onrechtmatig was. Dit betekent dat verweerder de daarmee gemoeide kosten niet ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij appellant in rekening heeft mogen brengen. Het beroep tegen het kostenbesluit is daarom gegrond en dit besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt het kostenbesluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A. Verhoeven