ECLI:NL:CBB:2023:162

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/543
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor startende MKB-onderneming op basis van inschrijfdatum in handelsregister

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 maart 2023, zaaknummer 22/543, is de aanvraag van een startende MKB-onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) afgewezen. De onderneming, die een indoor camping exploiteert, had de aanvraag ingediend voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister, 3 januari 2019, niet binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 viel. De onderneming was van mening dat zij onevenredig benadeeld werd door deze afwijzing, aangezien zij aanzienlijke nadelige gevolgen had ondervonden van de coronamaatregelen.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. De SVL kent strikte criteria voor de doelgroep, waarbij de inschrijfdatum in het handelsregister bepalend is. De onderneming had niet voldaan aan deze voorwaarde en er was geen hardheidsclausule die een uitzondering mogelijk maakte. Het College benadrukte dat de afbakening van de doelgroep in de SVL noodzakelijk was voor de uitvoerbaarheid van de regeling. De omstandigheden die de onderneming aanvoerde, zoals de noodzaak om zich in te schrijven voordat zij kon starten, konden niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de aanvraag.

De uitspraak bevestigt dat de inschrijfdatum in het handelsregister cruciaal is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag en dat de SVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze criteria. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming),

gemachtigde: [naam 2]
en

de Minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister),

(gemachtigden: mr. E. Brouwers en mr. drs. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

Met het besluit van 20 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor Q1 2021 afgewezen.
Met het besluit van 8 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] , namens de onderneming, bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. De onderneming exploiteert een indoor camping. Zij heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de SVL voor Q1 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister niet ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Daarom behoort de onderneming volgens de minister niet tot de doelgroep van de SVL. De onderneming is het hier niet mee eens. Volgens haar wordt zij onevenredig benadeeld omdat zij niet in aanmerking komt voor de SVL, terwijl zij met de onderneming wel forse nadelige gevolgen heeft ondervonden van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het COVID-19-virus. Zij verzoekt de minister daarom om voor de beoordeling van haar aanvraag uit te gaan van de datum waarop het bedrijf is opengegaan voor publiek en bij het berekenen van de SVL-subsidie uit te gaan van de geprognosticeerde omzet voor het eerste jaar, zoals genoemd in het haalbaarheidsonderzoek dat de onderneming heeft laten doen.
2. Het College is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Doelgroep SVL
3. De SVL-subsidie die de onderneming heeft aangevraagd is een bijdrage aan de financiering van de vaste lasten van startende MKB-ondernemers in Q1 van 2021. De doelgroep van de SVL zijn startende MKB-ondernemingen met een inschrijfdatum in het handelsregister vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Dit staat in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL.
4. De genoemde bepaling staat voluit in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de minister
5. De minister stelt dat de onderneming op 3 januari 2019 is ingeschreven in het handelsregister en daarom niet behoort tot de doelgroep van de SVL. De SVL bakent de doelgroep af door aan te knopen bij de datum van inschrijving in het handelsregister. Die datum moet volgens de SVL liggen tussen 1 oktober 2019 en 30 juni 2020. Omdat de SVL geen ruimte biedt om hiervan af te wijken, heeft de minister geen rekening kunnen houden met de datum waarop de onderneming feitelijk omzet begon te genereren. Verder bevat de SVL geen hardheidsclausule. De afbakening aan de hand van de genoemde data is gekozen om ervoor te zorgen dat de SVL uitvoerbaar bleef.
6. De minister stelt verder dat hij alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering op de TVL maakt. In een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 26 februari 2021, zijn als voorbeeld van deze bijzondere gevallen genoemd dat een onderneming in de referentieperiode te kampen heeft gehad met brand, ernstige ziekte of een overlijden in de directe omgeving, waardoor deze geen referentieomzet heeft en daarom niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering Covid 19 (TVL). In dit geval gaat het echter om de SVL, die de doelgroep afbakent aan de hand van de datum van inschrijving in het handelsregister. De omstandigheid dat een onderneming niet in aanmerking komt voor de SVL omdat niet is voldaan aan de voorwaarden is niet voldoende om te concluderen dat het besluit niet evenredig is. Voor deze onderneming is dit bevestigd in de uitspraak van 22 februari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:78).
Standpunt van de onderneming
7. De onderneming voert aan dat zij onevenredig wordt benadeeld omdat zij niet in aanmerking komt voor SVL terwijl zij met de onderneming wel forse nadelige gevolgen heeft ondervonden van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het COVID-19-virus. Zij stelt ten eerste dat de minister voor de startdatum van de activiteiten ten onrechte is uitgegaan van de datum van inschrijving in het handelsregister, te weten 3 januari 2019, en dat hij had moeten uitgaan van de datum waarop de onderneming is geopend voor het publiek. Voordat de onderneming echt kon starten moesten er namelijk voorbereidingshandelingen worden verricht. Zo moest er een huurovereenkomst worden gesloten, was er een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan vereist en een omgevingsvergunning en moest het bedrijfspand worden verbouwd. Zowel de verhuurder als de gemeente eisten dat de onderneming eerst werd ingeschreven in het handelsregister, zodat een andere volgorde niet mogelijk was. De huurovereenkomst is op 23 januari 2019 ondertekend en op 3 februari 2020 is de omgevingsvergunning verleend. Op 17 augustus 2020 heeft de onderneming haar deuren geopend voor het publiek. Eerder kon de onderneming niet starten als gevolg van de coronamaatregelen en de verbouwing.
8. Ten tweede voert de onderneming aan dat als voor de SVL wordt uitgegaan van de datum waarop de onderneming is opengegaan voor het publiek, de minister bij het bepalen van de referentieomzet, de geprognosticeerde omzet voor het eerste jaar (€ 748.000,-) moet hanteren. Dit komt neer op een bedrag van € 62.000,-. Deze bedragen komen uit een haalbaarheidsonderzoek dat de onderneming heeft overgelegd. Doordat de onderneming in augustus 2020 is geopend, voldoet zij namelijk niet aan de voorwaarde uit de SVL dat het omzetverlies vergeleken met de referentieperiode (Q3 2020) ten minste 30% bedraagt. De onderneming vindt dat de geprognosticeerde omzet voor het eerste jaar een betrouwbaar alternatief is voor het bepalen van een referentieomzet, omdat de overheid op basis van deze prognose een borgstelling op de bancaire lening is aangegaan. Daarnaast is gebleken dat de kamerbezetting in de periodes waarin de onderneming open mocht 80% bedroeg. Dat was hoger dan de in het haalbaarheidsonderzoek verwachtte 64,3% in het eerste jaar na opening.
Beoordeling door het College
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming op 3 januari 2019 is ingeschreven in het handelsregister van de KvK en dat de onderneming op 17 augustus 2020 daadwerkelijk is gestart met het genereren van omzet. Anders dan de onderneming aanvoert, is de inschrijfdatum in het kader van de SVL relevant om te bepalen of zij tot de doelgroep van de SVL behoort. Het College verwijst in dit verband naar de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700) waarin is geoordeeld dat de aangewezen periode in de SVL (van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020) dient om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Daarmee is deze situatie anders dan bijvoorbeeld de situatie die voorlag in de uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij de vraag centraal stond wat als referentieperiode in de TVL beschouwd moest worden. Voor een bepaalde groep starters heeft het College geoordeeld dat voor de TVL van de referentieperiode afgeweken kan worden als er juridische belemmeringen in de weg stonden om te beginnen met het genereren van omzet. Het College is van oordeel dat het verschil tussen deze situaties en regelingen des te zwaarder weegt, omdat de periode in de SVL de werkingssfeer van de SVL afbakent van de TVL, die een eigen startersregeling kent.
10. Appellante valt dus buiten de doelgroep van de SVL en de SVL kent geen hardheidsclausule om van dit vereiste af te wijken. Dat de verhuurder en de gemeente eisten dat de onderneming zich eerst inschreef in het handelsregister voordat de hiervoor genoemde voorbereidingshandelingen getroffen konden worden, zijn omstandigheden waarmee de minister bij zijn beoordeling of de onderneming tot de doelgroep behoorde geen rekening kon houden. De afbakening van de doelgroep is neergelegd in artikel 2.1.1, tweede lid aanhef en onder c, van de SVL. In dit geval betekent dit voor de onderneming dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de SVL. Dat gegeven op zich, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Gelet hierop heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de SVL terecht afgewezen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. A.M. Slierendrecht
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL)
SVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
(…)
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020; (…)”