ECLI:NL:CBB:2022:81

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
20/945
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag varkenshouderij op basis van omgevingsvergunning vereisten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een varkenshouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereisten van de regeling. De minister stelde dat de appellante niet beschikte over een omgevingsvergunning die voldeed aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). De appellante voerde aan dat zij wel degelijk over een milieuvergunning beschikte, maar deze was vernietigd door de rechtbank. Het College oordeelde dat de regeling vereist dat de aanvrager over een geldige omgevingsvergunning moet beschikken en dat de voorwaarden van de regeling niet onredelijk zijn. De afwijzing van de subsidieaanvraag werd door het College als terecht beoordeeld, omdat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden die in de regeling zijn gesteld. Het College verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/945

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W. Schilperoort en drs. D. van Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellante is een varkenshouderij. Zij heeft op grond van de Regeling een aanvraag gedaan voor subsidie voor de onomkeerbare sluiting van haar bedrijf.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de geldende omgevingsvergunning van 7 juli 2010 niet voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). Daarbij merkt verweerder op dat de Regeling precies voorschrijft in welke gevallen en onder welke voorwaarden subsidie kan worden verleend. Volgens verweerder heeft hij niet de bevoegdheid om een eigen beleid te voeren of af te wijken van de afwijzingsgronden.
2. Appellante voert aan dat zij beschikt over een milieuvergunning die voldoet aan het Beh. Weliswaar is deze vergunning vernietigd door de rechtbank bij uitspraak van 27 november 2019 (ECLI:NL:RBZWB:2019:6043), maar de Regeling vereist niet dat de milieuvergunning in rechte onherroepelijk is geworden. Evenmin staat in artikel 6 van de Regeling dat het moet gaan om een vigerende vergunning en uit niets blijkt dat de Regeling anders moet worden uitgelegd dan letterlijk. Om die reden concludeert appellante dat zij voor subsidie in aanmerking komt.
3. Verweerder voert aan dat appellante ten tijde van de aanvraag niet beschikte over een omgevingsvergunning milieu die aan de vereisten van het Beh voldeed. Ook voldeden de huisvestingssystemen op de varkenshouderij niet aan deze vereisten. Volgens verweerder impliceren de woorden “niet voldoet”, respectievelijk “niet voldoen” in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dat sprake moet zijn van een geldige vergunning, dan wel dat de huisvestingssystemen voldoen aan het Beh. Dit is in de ogen van verweerder geen onredelijke eis. Verweerder wil varkenshouders die een aanvraag indienen en niet voldoen aan het Beh niet belonen met een subsidie om de varkenshouderij te kunnen beëindigen.
4.1
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling kan de minister een varkenshouder op aanvraag subsidie verstrekken voor de onomkeerbare sluiting van een varkenshouderijlocatie indien de geurscore van die locatie meer bedraagt dan 0,4 en voor zover die locatie is gelegen binnen een concentratiegebied.
4.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wordt de aanvraag van de varkenshouder afgewezen indien de omgevingsvergunning milieu of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, of de op de varkenshouderijlocatie gebruikte huisvestingssystemen niet voldoet respectievelijk niet voldoen aan de vereisten van het Beh die gelden tot 1 januari 2020.
4.3
Op grond van artikel 12 van de Regeling stelt de minister het bevoegd gezag in kennis dat van de betreffende aanvrager een aanvraag op grond van deze regeling is ontvangen.
5.1
Het College stelt vast dat verweerder op 17 januari 2020 het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente [gemeente] – in kennis heeft gesteld van de aanvraag van appellante en daarbij heeft gevraagd of de varkenshouderij voldoet aan het Beh. In reactie daarop heeft (de adviseur landbouw van) de gemeente [gemeente] meegedeeld dat aan appellante op 13 maart 2018 een omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen en uitbreiden van een bestaande varkenshouderij. Deze vergunning is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd vanwege de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet mag worden gebruikt als toestemmingsbasis voor activiteiten die stikstof uitstoten. Daarnaast is aan appellante op 9 oktober 2012 een omgevingsvergunning milieu verleend, maar deze is nooit in werking getreden omdat de gemeenteraad de benodigde bouwvergunning heeft geweigerd.
5.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling komt appellante alleen in aanmerking voor subsidie als zij over een omgevingsvergunning beschikt die voldoet aan de vereisten van het Beh. De Regeling en ook de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunt voor het standpunt van appellante dat de Regeling ook ziet op verleende, maar niet in werking getreden omgevingsvergunningen.
Met de geldende vergunning van 7 juli 2010 voldoet appellante niet aan de vereisten van het Beh, zodat zij ook niet voldoet aan de voorwaarden voor subsidieverlening.
6.1
Het betoog van appellante dat zij wel tot de doelgroep van de Regeling hoort, maar door de vernietiging van de aan haar verleende omgevingsvergunning niet aan de voorwaarden van subsidieverlening kan voldoen, vat het College op als een verzoek om in dit geval artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling buiten toepassing te laten. Dit betreft een zogenoemde exceptieve toetsing van de Regeling. Deze vorm van toetsing houdt kort gezegd in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Het College verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 16 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:993, en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.
6.2
Verweerder ontleent de bevoegdheid tot het vaststellen van de Regeling aan de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (Kaderwet). De Regeling is het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om voor een bepaalde groep varkenshouders subsidie te verlenen. Zoals het College in de uitspraak van 16 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:993) heeft overwogen, past de vaststelling van de Regeling binnen de uit de Kaderwet voortvloeiende ruime beslissingsruimte van verweerder bij het vaststellen van subsidieregelingen. Het doel van de Regeling is het op korte termijn verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Het betreft een subsidieregeling waaraan op basis van vrijwilligheid kan worden deelgenomen. Met de afwijzingsgrond, die in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is neergelegd, wordt voorkomen dat verweerder subsidie verleent aan een varkenshouder die niet beschikt over alle benodigde vergunningen voor het exploiteren van een varkenshouderij. Deze voorwaarde acht het College op zichzelf niet onredelijk en niet in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
6.3
Het College acht de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling in het specifieke geval van appellante evenmin in strijd met artikel 3:4 van de Awb.
Dat de eerder verleende omgevingsvergunning is vernietigd door een rechterlijke uitspraak betekent naar het oordeel van het College niet dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling in het geval van appellante buiten toepassing moet worden gelaten.
7. Uit het voorgaande volgt dat het betoog van appellante niet slaagt. Verweerder heeft de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Regeling terecht afgewezen.
8. Het beroep van appellante is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. H.O. Kerkmeester en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.