ECLI:NL:RBZWB:2019:6043

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
1 februari 2020
Zaaknummer
AWB- 18_2854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning varkenshouderij op basis van PAS en Habitatrichtlijn

Op 27 november 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor een varkenshouderij. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk op 15 maart 2018, voor het veranderen en uitbreiden van een bestaande varkenshouderij. De vergunning was verleend onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en betrof activiteiten zoals het bouwen van een bouwwerk en het oprichten van een inrichting. Tegen dit besluit hebben twee verenigingen beroep ingesteld, met als argument dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is gemaakt. De rechtbank heeft de zaak vereenvoudigd behandeld en zonder zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend, omdat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de beoordeling niet aan de wettelijke eisen voldeed. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de wet en heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moeten worden gebracht.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/2854 WABOM

uitspraak van 27 november 2019 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1. [naam vereniging]te [plaatsnaam],
2. [naam vereniging2]te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. J.E. Dijk,
tezamen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder],te [plaatsnaam2], vergunninghouder
gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft verweerder ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en uitbreiden van een bestaande varkenshouderij te [plaatsnaam2]. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bestaande uit het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo), het oprichten en in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo) en het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo jo. artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht). Tegen dit besluit (verder: het bestreden besluit) hebben eisers beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een varkenshouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: het PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep is -kort gezegd- dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor de varkenshouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb jo. artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. Omdat deze beroepsgrond slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
6.
Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van vergunninghouder moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019 volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, mr. G.MJ. Kok en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.