ECLI:NL:CBB:2021:993
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de vaststelling van het subsidiebedrag
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 november 2021, zaaknummer 20/1132, staat de subsidieregeling sanering varkenshouderijen centraal. De appellante, een varkenshouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van het subsidiebedrag dat haar was toegekend op basis van de Regeling. De Regeling is bedoeld om geuroverlast in veedichte gebieden te verminderen en biedt varkenshouders de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor de onomkeerbare sluiting van hun varkenshouderijlocatie. De appellante betwistte de hoogte van de subsidie, die was vastgesteld op € 337.863,12, en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar individuele situatie, zoals de gedane investeringen en onderhoudskosten van haar stallen.
Het College oordeelde dat de vaststelling van de Regeling binnen de beslissingsruimte van de minister valt en dat de gekozen methodiek voor het berekenen van het waardeverlies van de stallen objectief en transparant is. De appellante had niet betwist dat de berekening van het waardeverlies volgens de Regeling was uitgevoerd, maar stelde dat de staffel voor oudere stallen onredelijk was. Het College concludeerde dat de Regeling niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, ondanks dat de regeling relatief aantrekkelijker is voor varkenshouders met nieuwere stallen.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de appellante ongegrond, en bevestigde de hoogte van het subsidiebedrag zoals vastgesteld door de minister. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een objectieve en transparante waardebepaling in het kader van subsidieregelingen, en de ruimte die de wetgever biedt aan de uitvoerende macht bij het vaststellen van dergelijke regelingen.