In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] V.O.F., h.o.d.n. [naam 2], en de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het geschil betreft de vaststelling van de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020. De minister had de subsidie vastgesteld op € 8.192,62, maar appellante was van mening dat de verkoop van een bus en huurinkomsten niet tot de omzet gerekend mochten worden. Appellante stelde dat deze opbrengsten geen reguliere omzet waren en dat zij onjuist was geïnformeerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Tijdens de zitting op 14 november 2022 heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar het College oordeelde dat de minister terecht de omzetgegevens van de Belastingdienst had gebruikt voor de berekening van het omzetverlies. Het College volgde appellante niet in haar beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er onvoldoende bewijs was dat de minister toezeggingen had gedaan over de behandeling van de verkoop van de bus. Het College concludeerde dat de minister de subsidie correct had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond.