ECLI:NL:CBB:2022:778

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
21/422
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na reguliere openingstijden in het kader van de Winkeltijdenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een avondwinkelier en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De appellant, handelend onder de naam [naam 2], had eerder toestemming gekregen om zwak-alcoholhoudende drank te verkopen na 22.00 uur, maar deze toestemming was tijdelijk en diende te worden geëvalueerd. De appellant had in 2018 een ontheffing aangevraagd om zijn openingstijden te verruimen, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. Na een eerdere uitspraak van het College in 2020, waarin werd geoordeeld dat de appellant recht had op een verlenging van de toestemming, verleende verweerder uiteindelijk een nieuwe tijdelijke toestemming voor anderhalf jaar, ingaande na de opheffing van coronamaatregelen.

De appellant stelde dat de tijdelijke toestemming niet voldoende was en dat hij recht had op een langere termijn, gezien de andere nachtwinkel in de gemeente die wel langere toestemming had gekregen. Het College oordeelde echter dat de tijdelijke toestemming niet onevenredig was en dat de appellant in totaal bijna twee jaar had mogen verkopen na 22.00 uur. De eerdere toezeggingen waren niet onbeperkt en de appellant had geen recht op schadevergoeding. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/422

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigden: mr. L.D. Wevers en M.L.C. Engelkes).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een ontheffing verleend van het in de Winkeltijdenwet vervatte verbod om zijn winkel geopend te hebben voor het publiek buiten de reguliere openingstijden.
Bij besluit van 18 maart 2019 heeft de burgemeester van [plaats] het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij besluit van 23 december 2019 heeft verweerder dit besluit bekrachtigd.
Bij uitspraak van 17 november 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:852) heeft het College dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen dertien weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en een ontheffing verleend. In deze ontheffing is bepaald dat appellant voor de duur van anderhalf jaar zwak-alcoholhoudende drank mag verkopen na 22.00 uur zodra de beperkende maatregelen ten aanzien van de verkoop van alcoholhoudende drank op grond van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 zijn komen te vervallen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het College heeft de zaak op 1 september 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1.1
Appellant exploiteert een avondwinkel aan de [adres] in [plaats] .
1.2
Op 19 augustus 2015 heeft verweerder appellant voor het eerst een ontheffing verleend van de verboden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Winkeltijdenwet. Op grond daarvan mocht de avondwinkel van appellant op werkdagen van 16.00 tot 2.00 uur open zijn en op weekenddagen van 16.00 tot 4.00 uur. Daarbij was de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet toegestaan tot uiterlijk 22.00 uur. In de ontheffing heeft verweerder opgemerkt dat in het kader van de woon- en leefomgeving is besloten de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank voor één jaar toe te staan. Ook is daarin vermeld dat in de geldende Winkeltijdenverordening [plaats] 2013 (Winkeltijdenverordening 2013) geen bepaling is opgenomen over avondwinkels en dat, aangezien het voornemen bestond de raad een voorstel te doen tot aanpassing van de verordening, is besloten hierop te anticiperen.
1.3
Bij brief van 17 september 2016 heeft appellant verweerder verzocht ook na 22.00 uur zwak-alcoholhoudende dranken te mogen verkopen, omdat hij veel omzet misliep door deze beperking. Hij heeft er hierbij op gewezen dat de andere avond-/nachtwinkel in [plaats] wel tot sluitingstijd alcohol mocht verkopen en heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Bij besluit van 21 april 2017 heeft verweerder appellant een ontheffing verleend, waarbij de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank (ook na 22.00 uur) is toegestaan voor de periode van één jaar, waarna een evaluatie zou plaatsvinden.
1.4
Appellant heeft op 14 april 2018 een verlenging van de ontheffing aangevraagd. Toen gold de Winkeltijdenverordening 2013 nog. Verweerder heeft de aanvraag aangehouden totdat de nieuwe Winkeltijdenverordening [plaats] 2018 (Winkeltijdenverordening 2018) was aangenomen en de aanvraag vervolgens met inachtneming van de per 15 juni 2018 in werking getreden Winkeltijdenverordening 2018 afgehandeld. Gelet daarop heeft verweerder aan de ontheffing in overeenstemming met artikel 7, derde lid, aanhef en onder c, van de Winkeltijdenverordening 2018 het voorschrift verbonden dat de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22.00 uur niet is toegestaan. Dit standpunt is gehandhaafd in de beslissing op bezwaar van 18 maart 2019.
2.1
In zijn uitspraak van 17 november 2020 heeft het College vastgesteld dat de aan appellant verleende ontheffing van 21 april 2017 niet is beperkt in duur. Het aan de ontheffing verbonden voorschrift op grond waarvan de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank is toegestaan (hierna: de toestemming), is beperkt tot een periode van één jaar, waarna zou worden geëvalueerd en beslist over verlenging. Omdat appellant al beschikte over een ontheffing en slechts vroeg om continuering van de toestemming, was het in artikel 10, eerste lid, van de Winkeltijdenverordening 2018 geregelde overgangsrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de aan appellant verleende ontheffing op grond van de Winkeltijdenverordening 2013, inclusief de daaraan verbonden toestemming, werd geacht een ontheffing te zijn ingevolge de Winkeltijdenverordening 2018. Verweerder had de aanvraag van appellant moeten opvatten als een verzoek om de aan de ontheffing verbonden toestemming te verlengen. Bij zijn besluitvorming over dit verzoek was verweerder niet gebonden aan inhoudelijke criteria of randvoorwaarden uit de Winkeltijdenverordening 2018. Dat betekent dat voor verweerder ruimte bestond daarover met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden en na afweging van alle betrokken belangen te besluiten. De enkele omstandigheid dat verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22.00 uur onder de Winkeltijdenverordening 2018 per 15 juni 2018 niet meer is toegestaan, is dus niet voldoende om het verzoek tot verlenging van de toestemming, neergelegd in de bestaande ontheffing, te weigeren.
2.2
Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het College in zijn uitspraak van 17 november 2020 dat appellant er gezien de gedane uitlatingen van de behandelend ambtenaar op mocht vertrouwen dat de toestemming met een periode zou worden verlengd, nu er geen klachten waren binnengekomen. De toezegging strekte – mede gezien de latere uitlatingen van de behandelend ambtenaar en de onzekerheid waarmee de toestemming van het begin af aan was omgeven – evenwel niet zover dat hij erop mocht vertrouwen dat de toestemming tot in lengte van jaren zou worden gecontinueerd. Omdat verweerder zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven, is het besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het College heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het College heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen en daarbij, in het kader van de door hem te maken belangenafweging, te bezien of en in hoeverre aanleiding bestaat alsnog toestemming te verlenen gedurende een bepaalde (overgangs-)termijn dan wel te voorzien in enigerlei compensatie in verband met het niet nakomen van de toezegging dat bij een positieve evaluatie zou worden verlengd. Daarbij geldt dat verweerder naast het eventuele belang van verweerder bij een verbod op verkoop van zwak‑alcoholhoudende drank in de avondwinkel van appellant na 22.00 uur ook het belang van appellant bij verlenging van de toestemming moet meewegen. Daarbij heeft het College gewezen op de mogelijkheid tot reparatie van dit gebrek in de vorm van een (tijdelijke) toestemming of een financiële compensatie.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellant alsnog toestemming verleend voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22.00 uur voor de duur van anderhalf jaar, ingaande na de opheffing van de beperkende maatregelen voor de verkoop van alcoholhoudende drank na 20.00 uur in verband met de coronapandemie. Verweerder ziet geen aanleiding voor een financiële compensatie en acht de gestelde schade bovendien niet voldoende onderbouwd.
3.2
Bij brief van 9 juli 2021 heeft verweerder appellant bericht dat de termijn van anderhalf jaar is gestart op 26 juni 2021. Dit betekent dat de bij het bestreden besluit verleende toestemming voor verkoop van zwak-alcoholhoudende drank na 22.00 uur eindigt op 26 december 2022.
4. In beroep heeft appellant aangevoerd dat de toestemming voor onbepaalde tijd, dan wel voor een langere periode dan anderhalf jaar verleend had moeten worden. De andere nachtwinkel in [plaats] heeft ook minstens drie jaar na het besluit van verweerder om geen toestemming meer te verlenen aan nachtwinkels nog zwak-alcoholhoudende drank mogen verkopen na 22.00 uur. Appellant heeft schade geleden. Zijn omzet is aantoonbaar gekelderd vanaf het moment dat hij niet meer na 22.00 uur zwak-alcoholhoudende drank mocht verkopen.
5. Het College is van oordeel dat de bij het bestreden besluit gegeven nieuwe tijdelijke toestemming niet onevenredig is in verhouding met het met dit besluit gediende doel. Hierbij neemt het College in aanmerking dat de eerdere toestemming ook al tijdelijk was, en dat de toezegging over een verlenging bij een positieve evaluatie, gelet op de onzekerheid over de toekomstige regelgeving, niet onbeperkt was. Verder acht het College van belang dat er tussen het aflopen van de eerdere toestemming en de besluitvorming van verweerder naar aanleiding van de door appellant op 14 april 2018 aangevraagde verlenging van de toestemming ook een periode van ongeveer vijf maanden is geweest waarin appellant zwak-alcoholhoudende drank heeft mogen verkopen na 22.00 uur. Appellant heeft dus in totaal nog bijna twee jaar zwak-alcoholhoudende drank mogen verkopen na 22.00 uur. Verder heeft verweerder bij de tijdelijke verlenging van de toestemming rekening gehouden met de verplichte sluiting vanwege de corona-maatregelen, door de verlenging pas daarna te laten ingaan. Daarnaast is, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, inmiddels ook de andere nachtwinkel aangeschreven. Deze heeft ook een overgangstermijn van ongeveer twee jaar gekregen waarin nog zwak-alcoholhoudende drank mag worden verkocht na 22.00 uur. Na afloop van deze termijn mag deze avondwinkel ook geen alcoholhoudende drank meer verkopen na 22.00 uur. Voor de door appellant gevraagde schadevergoeding bestaat gelet op het voorgaande geen grondslag.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep van appellant ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.L. van der Beek en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. C.S. de Waal