In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, een erkend intermediair en transportbedrijf dat dierlijke meststoffen exporteert, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2021, waarin een bestuurlijke boete van € 1.700,- was opgelegd wegens zeventien overtredingen van de Meststoffenwet. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had vastgesteld dat appellante de aanmeldingen van transporten niet tijdig had ingetrokken, wat in strijd was met artikel 57b, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Het College oordeelde dat de minister op goede gronden had geconcludeerd dat de transporten niet hadden plaatsgevonden en dat appellante niet in haar verdedigingsbelang was geschaad door de onjuiste vermelding van de feitcode. Het College vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en herstelde de boete tot een bedrag van € 340,-, waarbij het College oordeelde dat de eerdere boete niet de gewenste prikkel had gegeven voor gedragsverandering. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.