Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
(…)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [naam 1], [naam 2] en [naam 3] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.A. Brok, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister om de heffing voor het Diergezondheidsfonds Pluimvee 2020 vast te stellen op € 2.847,16. Dit bedrag was gebaseerd op het aantal kippen dat op 6 mei 2020 in de stal van appellante was aangevoerd. Appellante stelde dat alle kippen op 8 augustus 2020 door een stalbrand waren omgekomen en dat zij daarom een herberekening van de heffing verlangde op basis van het aantal dagen dat de dieren daadwerkelijk in haar bezit waren geweest.
De minister had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, waarbij hij zich beriep op de bepalingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het College overwoog dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een calamiteitenregeling en dat de heffing wordt geheven op basis van het aantal dieren dat aan het begin van de periode in de stal is binnengebracht, ongeacht of deze dieren later zijn verloren gegaan door een calamiteit. Het College oordeelde dat de wetgever geen uitzonderingen heeft gemaakt voor bijzondere omstandigheden zoals een stalbrand.
Het College concludeerde dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat zij niet had aangetoond dat zij ongelijk was behandeld ten opzichte van andere pluimveehouders. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.