ECLI:NL:CBB:2022:578

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
21/1365
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 en de berekening van omzetverlies

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 augustus 2022, zaaknummer 21/1365, staat de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 centraal. Appellante, een horecaonderneming, had een aanvraag ingediend voor subsidie voor de maanden januari, februari en maart 2021, maar deze was aanvankelijk afgewezen omdat het omzetverlies niet aan de vereisten voldeed. Na bezwaar werd het primaire besluit herroepen en werd alsnog een subsidie van € 26.985,59 toegekend. Appellante ging echter in beroep tegen het bestreden besluit, omdat zij vond dat de berekening van het omzetverlies niet representatief was. Ze voerde aan dat de omzet van een recent overgenomen vestiging niet correct was meegenomen in de referentieperiode.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 werd appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl de minister van Economische Zaken en Klimaat niet aanwezig was. Het College overwoog dat de Regeling geen ruimte biedt voor afwijkingen in de referentieperiode, behalve voor startende ondernemingen. Het College oordeelde dat appellante geen nieuwe bedrijfsactiviteit had gestart, maar haar bestaande activiteiten had uitgebreid. De wijze van berekening van het omzetverlies door verweerder werd als juist beoordeeld, en het College concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels binnen de TVL-regeling en de noodzaak voor ondernemers om aan de gestelde voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [woonplaats 1] , appellante

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het primaire besluit) heeft (destijds) de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanvraag van appellante op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode januari, februari en maart 2021 afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij ambtshalve het primaire besluit herroepen en aan appellante (alsnog) een subsidie toegekend van € 26.985,59.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Namens appellante is [naam 2] verschenen. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding voor deze procedure2. De (horeca-)onderneming van appellante staat sinds 20 april 2009 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Appellante heeft haar onderneming op 1 juni 2019 uitgebreid door de in [woonplaats 2] gelegen horecaonderneming ‘ [naam 3] ’ over te nemen. Deze nieuwe vestiging is ingeschreven onder het reeds bestaande KvK-nummer van appellante.
3. Appellante heeft voor de periode januari, februari en maart 2021 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL. Verweerder heeft de aanvraag in eerste instantie afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ambtshalve het recht op subsidie opnieuw berekend en aan appellante (alsnog) een subsidie van € 26.985,59 toegekend.
Standpunt appellante
4. Appellante voert aan dat de wijze waarop verweerder het omzetverlies heeft berekend in haar geval niet representatief is. Zij heeft ‘ [naam 3] ’ na aankoop verbouwd en opgeknapt en daar pas vanaf 15 juli 2019 de eerste omzet gerealiseerd. Dit betekent dat appellante voor ‘ [naam 3] ’ in de referentieperiode in 2019 geen omzet had. Om die reden had verweerder volgens appellante de omzet van ‘ [naam 3] ’ van het vierde kwartaal van 2019 bij de relevante referentieomzet van ‘ [naam 1] ’ moeten optellen. Dit is namelijk het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand waarop met ‘ [naam 3] ’ is gestart. Appellante voert verder aan dat zij voor beide vestigingen veel vaste lasten heeft en dat de subsidie op grond van de TVL noodzakelijk is om aan al haar verplichtingen (en schulden) te voldoen. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat zij het onredelijk vindt dat vanaf het tweede kwartaal van 2021 in de TVL een keuzemogelijkheid is opgenomen ten aanzien van de referentieperiode, maar dat dit niet (ook) geldt voor het eerste kwartaal van dat jaar.
Standpunt verweerder5. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat in artikel 2.2.2 van de TVL is bepaald op welke wijze het omzetverlies wordt vastgesteld. Het omzetverlies wordt berekend per aanvrager (en dus per onderneming) op basis van de in het tweede lid bepaalde referentieperiode. Enkel in het geval van startende ondernemingen biedt het derde lid van artikel 2.2.2 van de TVL uitzonderingen op de referentieperiode van het tweede lid. De TVL biedt volgens verweerder geen mogelijkheid om rekening te houden met het omzetverlies per vestiging en daarbij ook nog eens verschillende referentieperiodes te hanteren, zoals door appellante is verzocht. Uit de gegevens van de KvK blijkt dat appellante in 2009 is gestart met haar onderneming, zodat zij niet kan worden aangemerkt als starter. Zij heeft in juni 2019 een nieuwe vestiging toegevoegd aan haar inschrijving bij de KvK. Er is volgens verweerder geen sprake van een nieuwe bedrijfsactiviteit, maar van een uitbreiding van de bestaande activiteiten. Verweerder is dan ook van mening dat artikel 2.2.2, tweede lid, van de TVL terecht is toegepast. In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet verweerder vervolgens geen aanleiding om af te wijken van de referentieperiode van het tweede lid. Verweerder doet dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Het openen van een extra vestiging (uitbreiding) is geen uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig uitpakt. Vanaf het tweede kwartaal van 2021 is in de TVL een keuzemogelijkheid opgenomen ten aanzien van de referentieperiode. Deze mogelijkheid is opgenomen omdat de referentiesystematiek van de eerdere TVL-periodes voor sommige ondernemers ongunstig uitpakt. Dat in een latere regeling een keuzemogelijkheid is opgenomen, maakt volgens verweerder niet dat deze mogelijkheid ook in dit geval moet worden aangeboden, omdat de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 hiertoe geen ruimte biedt.
Beoordeling door het College6. De TVL biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de in het tweede lid van artikel 2.2.2 genoemde referentieperiode, behalve voor startende ondernemingen als bedoeld in het derde lid van dat artikel. Appellante heeft een nieuwe vestiging toegevoegd aan haar inschrijving bij de KvK. Het College is met verweerder van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een geheel nieuwe bedrijfsactiviteit, maar van een uitbreiding van het aantal vestigingen en daarmee van een uitbreiding van de bestaande (horeca-)activiteiten. Dat ‘ [naam 3] ’ ook een speeltuin heeft – en zich daarbij richt op een andere doelgroep dan ‘ [naam 1] ’ –, zoals ter zitting is opgemerkt, maakt niet dat sprake is van een geheel nieuwe bedrijfsactiviteit. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien toepassing te geven aan het derde lid en de omzet van ‘ [naam 3] ’ van het vierde kwartaal van 2019 mede in aanmerking te nemen als referentieomzet. Voor het toepassen van de systematiek van het tweede kwartaal van 2021, die voor de referentieperiode een keuzemogelijkheid bevat, geeft de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 geen ruimte (zie ook de uitspraak van 26 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:962).
7. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:594), heeft de regelgever geen hardheidsclausule opgenomen in de TVL. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Omdat er heel veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt verweerder alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Het College heeft dit niet onrechtmatig geoordeeld.
8. Omdat appellante op advies van de KvK de nieuwe vestiging heeft ingeschreven onder het KvK-nummer van haar bestaande horecaonderneming, komt zij nu voor dit kwartaal voor minder subsidie op grond van de TVL in aanmerking dan wanneer zij een nieuwe onderneming in de KvK zouden hebben ingeschreven. Het College heeft echter in vergelijkbare zaken al geoordeeld dat dit geen uitzonderlijke omstandigheid is, die maakt dat verweerder toch een uitzondering had moeten maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:320).
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
w.g. I.M. Ludwig w.g. C.E.C.M. van Roosmalen
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)
Paragraaf 2.2. Subsidie vaste lasten voor de periode januari, februari en maart 2021
Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
(…)
Artikel 2.2.2. (bepaling omzetverlies)
Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:
a. een getroffen MKB-onderneming die na 31 december 2018 en uiterlijk op 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten;
b. een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 en uiterlijk op 30 november 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten;
c. een getroffen MKB-onderneming die na 30 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2021.
(…)
Artikel 2.2.3. (hoogte subsidie)
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x C x D.
(…)