3.2Verweerder heeft de tegemoetkoming in het primaire besluit vastgesteld op € 0,-, omdat appellante in de periode 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 minder dan 30% omzetverlies had ten opzichte van de gemiddelde omzet in die periode over de jaren 2017 tot en met 2019. In het bestreden besluit is verweerder bij zijn standpunt gebleven. Verweerder wijst erop dat er geen uitzonderingsbepaling in de TLTO is opgenomen die rekening houdt met de bedrijfsvoering van appellante. Deze regeling wordt gekenmerkt door het generieke karakter, waardoor het opnemen van een hardheidsclausule niet voor de hand lag. Verweerder maakt alleen in schrijnende gevallen, zoals genoemd in de Kamerbrief van 26 februari 2021, een uitzondering. Van één van de in die brief genoemde situaties is hier geen sprake. Tot slot merkt verweerder op dat de situatie van appellante niet bijzonder is ten opzichte van anderen die een meerjaarsproductie telen. Van een onevenredige afweging van belangen is daarom geen sprake.
Standpunten van partijen
4. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar specifieke situatie en de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeert. In de referentieperiode is er geen sprake van omzet, maar wel van kosten. Dit komt doordat de bedrijfsvoering is gebaseerd op langjarige teelt. Deze teelt kenmerkt zich door een lange periode van investeren in teeltgoed en groei, waarbij de bedrijfskosten doorlopen, en een aanzienlijk kortere periode waarin opbrengst gegenereerd wordt. Deze opbrengst dient daarom toegerekend te worden aan de gehele teeltperiode. Op basis van historische prijzen berekent appellante dat een gemiddelde omzet van € 194.154,17 is toe te rekenen aan de jaren 2017 tot en met 2019. Ter onderbouwing van dit betoog heeft appellante bij haar verzoek om vaststelling een deskundigenrapport van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) overgelegd. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. De daadwerkelijke omzet in het voorjaar van 2020 bedroeg slechts € 1.133,- in verband met de verkoop van niet meer dan 43 planten, terwijl 12.600 planten zijn vernietigd. Als deze omzet wordt vergeleken met de aan de referentieperiode toe te rekenen gemiddelde jaaromzet van € 194.154,17 resteert, na aftrek van bespaarde kosten, een omzetverlies van € 158.021,17. Dat is een verlies van 81,4%. Verweerder stelt dat hij hier niet vanuit kan gaan, omdat de TLTO geen mogelijkheid biedt voor het hanteren van een andere maatstaf dan die van artikel 2, eerste en tweede lid. Verweerder miskent hierbij dat het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de mogelijkheid biedt om rekening te houden met de voor een belanghebbende onevenredige gevolgen. Ten slotte merkt appellante op dat aan haar in eerste instantie wel een voorschot is verstrekt en dat er op korte termijn onoverkomelijke betalingsproblemen zullen ontstaan als zij dit bedrag moet terugbetalen.
5. In het verweerschrift herhaalt verweerder zijn standpunt dat de TLTO geen ruimte biedt om op andere wijze te bepalen of een gedupeerde onderneming voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Ook herhaalt hij dat er nadrukkelijk geen hardheidsclausule in de TLTO is opgenomen. Om te zorgen dat de regeling uitvoerbaar blijft, wordt slechts in zeer bijzondere gevallen een uitzondering gemaakt. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om van de TLTO af te wijken, hoe vervelend dat wellicht ook voor haar uitpakt. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat het bij voorschot betaalde bedrag terecht is teruggevorderd. De nadelige gevolgen van de terugvordering zijn niet onevenredig in verhouding tot het de met het besluit te dienen doelen van een rechtmatige verstrekking van gelden en staatssteun. Wel kunnen er afspraken gemaakt worden over een betalingsregeling.
Oordeel van het College
6. Het College is van oordeel dat verweerder bevoegd was de subsidie lager vast te stellen, maar dat verweerder in dit geval geen gebruik mocht maken van die bevoegdheid. Er zijn bijzondere omstandigheden die dat onevenwichtig maken en daarom onevenredig. Dat betekent dat verweerder het betaalde voorschot ook niet mag terugvorderen. Hieronder legt het College uit waarom.