ECLI:NL:CBB:2022:450

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/673
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ISDE-aanvraag voor warmtepomp wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat, thans de minister voor Klimaat en Energie. De appellant had een aanvraag ingediend voor de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) voor een warmtepomp, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De appellant had de warmtepomp op 25 november 2019 geïnstalleerd, maar de subsidieaanvraag werd pas op 13 december 2020 ingediend, wat meer dan zes maanden na de installatie was.

De appellant voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een coronabesmetting, niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Hij stelde dat de aanvraag niet had moeten worden afgewezen, omdat hij met de installatie van de warmtepomp bijdroeg aan de verduurzaming van Nederland. Het College oordeelde echter dat de Regeling nationale EZ-subsidies geen hardheidsclausule bevat en dat verweerder geen ruimte had voor een belangenafweging. De wetgeving vereist dat aanvragen binnen zes maanden na installatie worden ingediend, en het College volgde het standpunt van verweerder dat de aanvraag terecht was afgewezen.

Het College verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in subsidieverzoeken en de strikte toepassing van de regels zoals vastgelegd in de Regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , appellant,

en
de minister van Economische Zaken en Klimaat thans de minister voor Klimaat en Energie, verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) in het kader van titel 4.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Regeling) voor de categorie Warmtepomp afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 13 december 2020 heeft appellant een subsidieaanvraag ingediend voor een warmtepomp. Op het aanvraagformulier heeft hij als aankoopdatum 10 oktober 2019 en als installatiedatum 25 november 2019 ingevuld. Onder het kopje “Verklaring en ondertekening” is in het formulier onder meer opgenomen dat de indiener verklaart dat de subsidie binnen zes maanden na installatie is aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, is de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4.5.12, eerste lid, onderdeel f, van de Regeling afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen zes maanden na het installeren van de warmtepomp is ingediend.
3. Appellant voert, samengevat, aan dat verweerder ten onrechte zijn subsidieaanvraag heeft afgewezen. Appellant erkent weliswaar dat de warmtepomp op 25 november 2019 is geplaatst, maar hij is veel later in gebruik genomen. Eigenlijk zou daar van uitgegaan moeten worden. Zo niet, dan mag het te laat indienen hem niet worden tegengeworpen omdat hij door een corona-besmetting niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen en hij met de installatie van de warmtepomp bijdraagt aan het realiseren van het doel van de ISDE. De ISDE wordt immers verleend om er zorg voor te dragen dat de wereld en Nederland in het bijzonder wordt vergroend door middel van duurzame energie. Daarnaast stelt appellant dat zijn investeringen in de warmtepomp een aanspraak op de ISDE rechtvaardigen, omdat warmtepompen op dit moment duurder zijn dan in de toekomst. Als voorloper betaal je meer, omdat eerst de ontwikkeling terugbetaald moet worden.
4. Verweerder handhaaft in verweer zijn standpunt uit het bestreden besluit dat de aanvraag van appellant terecht is afgewezen. Als moment van installatie moet het moment van plaatsing van de warmtepomp worden aangemerkt. Daar van uitgaande is de aanvraag te laat. Verweerder wijst er verder nog op dat aan de Regeling voorwaarden zijn verbonden waaraan alle aanvragen moeten voldoen en waar verweerder bij de uitvoering aan gebonden is. De regeling biedt verweerder geen ruimte om van de onderhavige voorwaarden af te wijken. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraken van het College van 9 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:143) en 5 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:560).
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien: (...) in geval van een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie voor de productie van duurzame energie bestemd voor de eigen woning, de aanvraag later dan zes maanden na het installeren ervan is ingediend.
5.2
Vast staat dat appellant de warmtepomp op 25 november 2019 in zijn woning heeft geplaatst en dat hij de aanvraag om subsidie voor deze warmtepomp op 13 december 2020 heeft ingediend. De datum van plaatsing moet worden aangemerkt als moment van installatie. Daarmee is de aanvraag gedaan na de uiterste indieningsdatum, als bedoeld in artikel 4.5.12, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling.
5.3
Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat met voormelde bepaling dwingend is voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag om subsidie moet worden afgewezen.
Zoals het College eerder heeft geoordeeld (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:363) bevat de Regeling geen hardheidsclausule en biedt verweerder derhalve geen ruimte voor een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, of de door appellant gewenste coulance. Verweerder was daarom gehouden de aanvraag van appellant af te wijzen. Het College heeft er begrip voor dat appellant vanwege de persoonlijke omstandigheden ervoor heeft gekozen om de aanvraag een lagere prioriteit te geven. Echter, niet is gebleken dat appellant al dan niet met hulp van het inschakelen van een derde buiten staat is geweest de aanvraag binnen zes maanden na het installeren van de warmtepomp in te dienen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. N.C.H. Vrijsen