3.2Het College stelt vast dat uit de correspondentie in het dossier in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende blijkt.
- Bij aangetekende brief van 27 september 2018 heeft de accountantskamer appellant medegedeeld dat tegen hem een klacht is ingediend en heeft daarbij een afschrift van het klaagschrift gevoegd. Deze brief naar zijn correspondentieadres is onbestelbaar retour gekomen.
- Bij brief van 4 oktober 2018 is door de accountantskamer aan de curator van appellant het klaagschrift met bijlagen gestuurd. Volgens de brief is eerder telefonisch afgesproken dat de curator zal proberen appellant deze stukken aan te bieden.
- Bij e-mailbericht van 2 november 2018 is appellant namens de voorzitter van de accountantskamer medegedeeld dat de stukken nogmaals naar appellant toegezonden worden onder voorwaarde dat hij het correspondentieadres bevestigt en daarbij tevens bevestigt dat de accountantskamer op zijn verzoek de klacht met bijlagen per gewone post naar dit adres kan verzenden. Na ontvangst van deze bevestigingen zullen de stukken per gewone post verzonden worden. De stukken zijn eerder naar de curator gezonden omdat dit de enige mogelijkheid was om met appellant in contact te komen.
- Bij e-mailbericht van 6 november 2018 heeft appellant hierop gereageerd:
‘Bijgaand mijn akkoord. Ik zie de post graag per gewone post tegemoet. Na ontvangst van de stukken zal ik een reactie opstellen. De termijnen zoals door u aangegeven schuiven op, immers ik heb tot op heden geen stukken ontvangen.’
- Bij e-mailbericht van 6 november 2018 is appellant namens de voorzitter van de accountantskamer medegedeeld dat de stukken diezelfde dag naar het door hem opgegeven postadres worden gezonden met een nieuwe termijn voor het indienen van het verweerschrift.
- Op 7 december 2018 heeft mr. P. de Haas zich als gemachtigde van appellant gesteld in de tuchtprocedure bij de accountantskamer. Bij brief van 24 december 2018 heeft zij namens appellant een verweerschrift ingediend bij de accountantskamer.
- Uit het proces-verbaal van de zitting van de accountantskamer van 11 februari 2019 blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij de door de accountantskamer toegezonden stukken ontvangen heeft, maar niet weet of deze stukken volledig zijn. Daarbij heeft hij erop gewezen dat er stukken bij de curator [van [naam 4] ; toevoeging College] liggen, waar hij geen inzage in heeft gekregen. Hij heeft slechts twee mappen kunnen inzien. Hij heeft verklaard dat hij uitdrukkelijk en meermaals gevraagd heeft om toegang tot alle stukken.
- Op 25 oktober 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant hoger beroep aangetekend bij het College tegen de uitspraak van de accountantskamer. Dit hoger beroepschrift is van gronden voorzien bij brief van 27 november 2019.
- Bij brief van 6 oktober 2020 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant het College laten weten dat zij niet langer als gemachtigde in hoger beroep zal optreden.
- Bij brief van 15 oktober 2021 heeft de huidige gemachtigde van appellant zich gesteld als nieuwe gemachtigde. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij voor de geplande zitting op 20 oktober 2021 verhinderd is en heeft zij verzocht de zaak aan te houden, een nieuwe zitting te plannen en haar het gehele procesdossier te doen toekomen.
- Op 19 oktober 2021 is door het College een afschrift van het procesdossier aan de gemachtigde van appellant gezonden.
- Op 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van het OM een aantal nadere stukken ingezonden. Het betreft een proces-verbaal van RC-verhoor van getuige [naam 9] van 1 december 2020 en een ondernemingsplan/financieringsaanvraag voor ‘ [naam 17] ’ van [naam 1] RA, van januari 2014. Deze stukken zijn op 3 november 2021 doorgestuurd naar de gemachtigde van appellant.
- Bij faxbericht van 17 november 2021 heeft de gemachtigde van appellant het College medegedeeld niet over alle stukken te beschikken. Het OM zou in gesprek gaan met de curator om te zorgen dat toegang tot de stukken kan worden verleend. De gemachtigde heeft dringend verzocht om het gehele dossier aan haar te doen toekomen.
- Desgevraagd is op 18 november 2021 namens de gemachtigde van appellant aan een griffiemedewerker van het College telefonisch toegelicht dat het verzoek in het faxbericht stukken betreft van de curator inzake het faillissement van [naam 4] .
- Bij brief van 19 november 2021 heeft het College de gemachtigde van appellant per brief medegedeeld dat ten aanzien van het verzoek om inzage in stukken die zich bij de curator zouden bevinden geldt dat ook het College niet over deze stukken beschikt; dat dit punt op de zitting kan worden besproken en dat partijen desgewenst in de tussentijd hierover met elkaar in overleg kunnen treden.
- Hoewel de gemachtigde van appellant sinds haar eerste brief van 15 oktober 2021 driemaal een verzoek heeft ingediend om uitstel van de zitting (welke alle zijn ingewilligd), heeft zij - afgezien van haar verzoek om de stukken die zich bij de curator zouden bevinden - bij het College geen verzoeken ingediend om (nogmaals) in het bezit te worden gesteld van het procesdossier in de tuchtzaak, stukken daaruit of andere stukken die in haar dossier zouden ontbreken. Ook heeft zij geen aanvullende hogerberoepsgronden ingediend.