Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel a ongegrond verklaard, klachtonderdelen b en c gegrond verklaard en klachtonderdeel d buiten behandeling gesteld.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht van [appellante] heeft de accountantskamer overwogen dat voldoende is dat de rechtspersoon die de klacht indient op het moment van indiening van de klacht daadwerkelijk bestaat en dat deze is ingediend door een persoon die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen. In dit geval is aan deze voorwaarden voldaan.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht van [appellant] heeft de accountantskamer overwogen dat sprake is van een onvoorwaardelijke klacht. Het gegeven dat de gronden waarop de klacht berust identiek zijn aan de gronden van de door [appellante] ingediende klacht brengt op zich zelf genomen niet mee dat sprake is van misbruik van tuchtprocesrecht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de accountantskamer overwogen dat de lezing van partijen over wat er op 11 oktober 2018 is voorgevallen, fundamenteel verschilt. Aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het naar het oordeel van de accountantskamer niet mogelijk om met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de handtekening op de cheque die is aangeboden aan de bank door [accountant] is geplaatst. Daarom heeft de accountantskamer niet kunnen vaststellen of [accountant] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de accountantskamer overwogen dat beide partijen ervan uitgaan dat [accountant] reeds op 10 oktober 2018 aan [appellante] heeft bericht dat hij met onmiddellijke ingang ontslag neemt als ‘director’ van [appellante] . Hieruit volgt dat [accountant] met ingang van die datum niet langer bevoegd was om [appellante] als bestuurder te vertegenwoordigen. In het contact met het LCIA heeft [accountant] naar het oordeel van de accountantskamer ten onrechte de indruk gewekt dat hij bevoegd was om [appellante] te vertegenwoordigen. Door het eveneens sturen van zijn aan het LCIA gerichte e-mail aan [appellant] emailadres bij [appellante] heeft [accountant] de indruk gewekt dat hij in overeenstemming met de wensen van het bestuur van [appellante] handelde. Dit klemt volgens de accountantskamer te meer omdat [accountant] wist dat het e-mailadres van [appellant] bij [appellante] niet langer bij [appellant] in gebruik was. De accountantskamer heeft geoordeeld dat [accountant] niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld en daarmee in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.
Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de accountantskamer vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat [accountant] bij [appellante] aanspraak had op een salaris van AED 100.000 per maand. Hij ontving maandelijks AED 130.000 op zijn bankrekening, bestaande uit het maandsalaris van AED 100.000 van [accountant] en het maandsalaris van AED 30.000 van zijn echtgenote. De in 2017 met medeweten van [accountant] opgestelde verklaring namens [appellante] aan Emirates National Bank of Dubai (Emirates NBD) dat het maandsalaris van [accountant] AED 130.000 bedroeg, is niet naar waarheid opgemaakt. De accountantskamer is van oordeel dat [accountant] , als bestuurder van [appellante] , hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden. De accountantskamer heeft geoordeeld dat [accountant] ook op dit punt heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit.
Over klachtonderdeel d heeft de accountantskamer overwogen dat partijen ervan uitgaan dat [accountant] zijn ontslag heeft ingediend op 10 oktober 2018, zodat niet toegekomen wordt aan het in het klachtonderdeel beschreven scenario dat het ontslag later is ingediend. Voor zover klachtonderdeel d ervan uitgaat dat het ontslag is ingediend op 10 oktober 2018, valt hetgeen in het klachtonderdeel wordt verweten zozeer samen met klachtonderdeel b dat het klachtonderdeel daarnaast onvoldoende zelfstandige betekenis heeft om dit tevens te beoordelen. De accountantskamer heeft klachtonderdeel d daarom buiten behandeling gelaten.
De accountantskamer heeft [accountant] de maatregel van berisping opgelegd.