Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant,
(gemachtigde: mr. S.Ph.Chr. Wester),
Openbaar Ministerie, Functioneel Parket, eenheid Rotterdam(klager)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Ook in hoger beroep heeft appellant primair aangevoerd dat de accountantskamer de klacht niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Appellant heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat de FIOD op of kort na 9 mei 2012, althans 3 juli 2012, dan wel 24 augustus 2012 het hem verweten handelen heeft kunnen constateren, dat het niet aannemelijk is dat klager dat handelen pas op 17 mei 2013 heeft kunnen constateren, dat klager geen openheid van zaken heeft gegeven over het moment van de constatering, dat de belastingdienst het dossier over zijn handelen aan klager heeft overgedragen om aldus de in artikel 22 Wtra neergelegde driejaarstermijn te omzeilen en dat klager en de belastingdienst dienen te worden vereenzelvigd. Voor zover geen sprake is van vereenzelviging, verzoekt appellant het College om “door de onderhavige constructie heen te kijken” en te oordelen dat de belastingdienst de werkelijke klager is. Appellant heeft in dit verband voorts erop gewezen dat de FIOD een onderdeel is van de belastingdienst en tevens onder klager ressorteert, dat sprake is van een zeer nauwe samenwerking tussen de FIOD en klager, dat hij gegevens heeft ingediend bij de belastingdienst, dat de belastingdienst vervolgens de in deze procedure relevante gedraging heeft geconstateerd, dat de belastingdienst aan klager heeft gevraagd om de klacht in te dienen, dat de door klager ingediende klacht vermoedelijk is opgesteld door de belastingdienst/FIOD, dat de belastingdienst/FIOD tijdens de procedure bij de accountantskamer heeft gereageerd op informatieverzoeken die waren gericht aan klager en dat de belastingdienst/FIOD ter zitting de klacht heeft toegelicht.
Beslissing
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;