Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2022 op de hoger beroepen van:
[betrokkene] RA, te Den Haag (betrokkene),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Financiering
1.2 Continuïteit
2.6 Vastgoedbeleggingen
De marktwaarde van vastgoedbeleggingen wordt gebaseerd op het geschatte bedrag waarvoor de onroerende zaak op de waarderingsdatum kan worden verhandeld tussen een koper en verkoper die ter zake goed zijn geïnformeerd en tot een transactie bereid en onafhankelijk zijn. Indien een recente marktprijs in een actieve markt ontbreekt, komen de waarderingen tot stand op basis van het totaal van de geschatte nettokasstromen uit de contractuele jaarhuur van het object, rekening houdend met leegstand en de staat van het onderhoud, contant gemaakt tegen een marktconforme discontovoet. De herwaardering van het vastgoed wordt verantwoord in de winst- en verliesrekening en daarnaast wordt een herwaarderingsreserve gevormd. Op vastgoedbeleggingen wordt niet afgeschreven. (…)
5.5 Voorraden
OordeelNaar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van [naam 2] N.V. per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
“Bijzondere uitgangspunten:
Afwaardering op het vastgoed in de jaarrekening 2010 van € 78,0 mln op basis van de taxatie van Savills
We hebben vastgesteld dat na verwerking van alle aanpassingen in de jaarrekening 2010 de oorzaak van de forse waardemutatie van het vastgoed duidelijk is toegelicht. De lagere taxatiewaarde wordt veroorzaakt door het volgende:
.
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
.”
Hogerberoepsgrond 6 van de curator
“Wat de gemeenteraad nog wel steeds voornemens is het projectgebied te
(…)
b. Niet in staat is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen om te concluderen dat de financiële overzichten geen afwijking van materieel belang bevatten, dient hij het oordeel in de controleverklaring aan te passen overeenkomstig Standaard 705.”
Het College heeft kennisgenomen van alle vorengenoemde stukken en overweegt dat enkel uit het taxatierapport van DTZ volgt dat voldoende zekerheid bestaat dat woningbouw wordt gerealiseerd. In het taxatierapport van DTZ is een overzicht met de kans op woningbouw per deel van het project opgenomen. De kans op woningbouw in Stadsblokken en Meinerswijk wordt geschat op 35%. De kans op woningbouw in enkel Stadsblokken wordt geschat op 45%. Volgens het taxatierapport is “De kans dat Stadsblokken wordt ontwikkeld, met of zonder Meinerswijk (…) ingeschat op 80%” (controledossier, p. 630). In het memo “waardering project Stadsblokken/Meinerswijk” staan argumenten ter ondersteuning van de visie van de ontwikkeling van woningen en commercieel vastgoed op de betreffende grondpositie, maar worden ook argumenten gegeven die dit weerleggen. Uit punt 1.5 van dit memo volgt dat het auditteam, waaronder betrokkene, op basis van zijn “eigen beoordelingen, management assessment, beoordelen inhoudelijke stukken en beoordeling door [naam 18] ” de argumenten die vorengenoemde visie van de ontwikkeling van woningbouw ondersteunen, het zwaarste hebben laten wegen. Wat betreft de beoordeling door [naam 18] vermeldt het memo slechts het volgende: “We hebben de prognose van het project laten beoordelen door [naam 18] om te beoordelen of de uitgangspunten van de prognose realistisch zijn. Uiteraard is er nog veel onzekerheid omtrent de totale omvang en timing van het project. De doorgerekende waardes zijn aannemelijk voor verwachte m2 opbrengstprijzen en stichtingskosten”. Hiermee is niet onderbouwd waarom [naam 18] genoemde uitgangspunten kennelijk realistisch en bedoelde waardes aannemelijk achtte. Ook is in het memo geen aandacht besteed aan de review van het taxatierapport door [naam 14] in zijn memo van 11 mei 2011. [naam 14] wijst op de door de curator overgelegde bevindingenrapportage en vermeldt daarbij dat naar verwachting tot 2030 voldoende bestaande ontwikkellocaties/capaciteit aanwezig is om in de woningbehoefte te voorzien. [naam 14] concludeert dat het uitgangspunt dat na viereneenhalf jaar na 1 april 2010 de grond van de woningen bij de start van de bouw zal worden verkocht in contrast lijkt te staan met de huidige woningbehoefte in Arnhem. Volgens [naam 14] zal de marktwaarde voor ultimo 2010 aanzienlijk lager zijn dan de waarde zoals die in het taxatierapport is vastgesteld per 1 april 2010. [naam 14] beveelt een herziening aan van enkele van de belangrijkste parameters aan de hand van “input” van de gemeente Arnhem. Een dergelijke herziening heeft echter niet plaatsgevonden. Voorts is niet gebleken dat betrokkene acht heeft geslagen op de door de curator overgelegde gebiedsvisie van de gemeente Arnhem, waaruit blijkt dat natuur, cultuur en recreatie als doel zijn gesteld voor dit gebied. Uit de tijdlijn in het memo van [naam 20] van 8 september 2011, die begint op 7 februari 2006 en eindigt op 3 september 2010 in samenhang met de brief van [naam 13] van [naam 2] van 13 december 2011 aan de gemeente Arnhem blijkt bovendien dat [naam 2] steggelde met de gemeente Arnhem over de afspraken over de beleidsontwikkeling voor het gebied en dat die ontwikkeling al lang gaande was. Van belang is verder dat in het Projectenoverzicht als “Project oordeel” voor Stadsblokken/Meinerswijk het volgende is gesteld: “Waardering: Dit is een project met een lange tijdshorizon en grote onzekerheden, waarvan de belangrijkste is of het project doorgaat.” Uit de hiervoor genoemde gegevens, in onderling verband bezien, rijst het beeld dat in de loop der tijd de kans op realisatie van het woningbouwproject Stadsblokken/Meinerswijk is afgenomen. Desalniettemin is in de balans deze post opgenomen tegen een waarde van € 62,5 miljoen en heeft geen afwaardering plaatsgevonden. Naar het oordeel van het College valt niet in te zien waarom betrokkene hiermee heeft ingestemd. Betrokkene heeft geen blijk gegeven van een professioneel-kritische instelling bij de waardering van dit project.
Beslissing
- verklaart het hoger beroep van betrokkene ongegrond;
- verklaart het hoger beroep van de curator gegrond voor zover het betreft de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 11 en het onbehandeld laten van klachtonderdeel 12;
- vernietigt de bestreden uitspraak in zoverre;
- verklaart de klachtonderdelen 11 en 12 gegrond;
- verklaart het hoger beroep van de curator voor het overige ongegrond met instandlating van de opgelegde maatregel van berisping