In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de herberekening van de uitbetaling van betalingsrechten, waaronder basis- en vergroeningsbetalingen, voor het jaar 2016. De minister had eerder besloten om de uitbetaling te herzien op basis van bevindingen uit een strafrechtelijk onderzoek naar fosfaatfraude, waarbij werd gesteld dat appellant niet beschikte over de percelen die hij had opgegeven in zijn aanvraag.
Het College heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de verdachte in de strafzaak zwaarder zouden moeten wegen dan die van appellant. De appellant had geldige grondgebruikersverklaringen en kon aantonen dat hij de percelen feitelijk in gebruik had. Het College oordeelde dat de minister in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door het bestreden besluit te nemen zonder deugdelijke motivering.
Het beroep van appellant is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de minister is opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellant. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.