ECLI:NL:CBB:2021:945

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/71
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming op basis van SBI-code in het kader van COVID-19 steunmaatregelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De BV had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. De aanvraag werd afgewezen omdat de SBI-code waaronder de BV op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel stond. De BV voerde aan dat zij op de peildatum materieel voldeed aan de voorwaarden van een andere SBI-code die wel in Bijlage 1 stond, en dat het besluit in strijd was met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur.

De minister verklaarde het bezwaar van de BV ongegrond en het College oordeelde dat de beoordeling van de aanvraag uitsluitend op basis van de geregistreerde SBI-code in het handelsregister plaatsvond, en niet op basis van de feitelijke werkzaamheden van de BV. Het College volgde de minister in het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden. De BV had niet aangetoond dat de SBI-code die zij voorstelde, daadwerkelijk van toepassing was op haar activiteiten. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/71

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. S. Boes),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S. van Rijn en mr. C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een door appellante ingediende Melding niet-aansluitende SBI-code geweigerd appellante een tegemoetkoming van € 4.000,- te verstrekken op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel).
Bij besluit van 2 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021. Voor appellante is verschenen haar bestuurder, [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Appellante heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend.
2. Over de onderneming waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-codes [.....] (financiële holdings) en [.....] (beheer van onroerend goed) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het verkrijgen, vervreemden, beheren, bezwaren en exploiteren van onroerende zaken en van vermogenswaarden in het algemeen. Houdster- en financieringsmaatschappij’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellante op de peildatum 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Dat appellante haar registratie na 15 maart 2020 met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, maakt dat niet anders. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellante
4. Appellante voert aan dat zij op 15 maart 2020 materieel voldeed aan de voorwaarden van de SBI-code [.......] (verhuur van vakantiehuisjes en appartementen). Appellante heeft verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op de peildatum feitelijk vakantiehuisjes en appartementen verhuurde. Hoewel de SBI-code [.....] ook (deels) aansluit bij de activiteiten van appellante, past de SBI-code [.......] beter bij haar hoofdactiviteit. Tevens moet het ‘exploiteren van onroerende zaken’ in de bedrijfsomschrijving van appellante worden aangemerkt als de verhuur van appartementen, waardoor appellante op grond van haar bedrijfsomschrijving onder de SBI-code [.......] valt, die wel in Bijlage staat.
5. Tevens voert appellante aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de feitelijke werkzaamheden van appellante. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met de belangen van appellante, waardoor de nadelige gevolgen van het besluit voor appellante onevenredig zijn. Ten slotte heeft verweerder geen deugdelijk inhoudelijk onderzoek gedaan en de aanvraag van appellante met een standaardbrief afgewezen. Ook de bezwaren van appellante zijn zonder deugdelijk inhoudelijk onderzoek ongegrond verklaard.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Daartoe heeft hij onder meer erop gewezen dat voor ondernemingen die menen onder een onjuiste SBI-code in het handelsregister geregistreerd te staan, een maatwerkprocedure is ingericht (zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de Voorzitter van Tweede Kamer van 30 juni 2020 – Moties Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren). Deze houdt in dat ondernemers hiervan melding kunnen maken bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarna RVO in samenspraak met de KvK deze verzoeken op redelijkheid en billijkheid en aan de hand van de economische activiteit waarmee de onderneming in het handelsregister staat ingeschreven, beoordeelt. Deze beoordeling komt – kort gezegd – hierop neer dat wordt bezien of in de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten waaronder de betreffende onderneming in het handelsregister is ingeschreven, aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de toepasselijkheid van een andere SBI-code, die wel in Bijlage 1 staat. Met de maatwerkprocedure is volgens verweerder maximaal invulling gegeven aan de motie Moorlag (Kamerstukken II, 2019-2020, 35438, nr. 13), waarin de regering is verzocht in de Beleidsregel een hardheidsclausule op te nemen op basis waarvan aanvragers die niet onder de formele werkingssfeer vallen, maar toch in identieke omstandigheden verkeren, aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming. De op 15 maart 2020 geregistreerde bedrijfsomschrijving van appellante ‘Het verkrijgen, vervreemden, beheren, bezwaren en exploiteren van onroerende zaken en van vermogenswaarden in het algemeen. Houdster- en financieringsmaatschappij’ geeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te sluiten bij SBI-code [.......] of een andere SBI-code die in Bijlage 1 staat. Verweerder is van mening dat ‘exploitatie van onroerend goed’ niet past bij SBI-code [.......] , omdat deze SBI-code een subcategorie is van de categorie 55.xx (logiesverstrekking) en niet van 68.xx (verhuur van en handel in onroerend goed). Ook uit de SBI-zoektool van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt niet dat bij de omschrijving ‘exploitatie van onroerend goed’ de SBI-code [.......] past. Dat appellante feitelijk vakantiehuisjes en appartementen verhuurt, maakt dat niet anders. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de geregistreerde bedrijfsomschrijving en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden.
7. Volgens verweerder is het bestreden besluit niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Bij de totstandkoming van de Beleidsregel heeft een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij is overwogen dat het belang van een snelle beoordeling zwaarder dient te wegen dan het belang dat ondernemers hebben bij een beoordeling aan de hand van feitelijke werkzaamheden. Ook wijst verweerder op het feit dat beoordeling plaatsvindt aan de hand van de SBI-code op grond waarvan appellante op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden.
Beoordeling door het College
8. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
9. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. Dat verweerder de feitelijke werkzaamheden van appellante niet heeft onderzocht, betekent dan ook niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
10. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat en waarom de door appellante aangedragen SBI-code [.......] niet aansluit bij de bedrijfsomschrijving zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
11. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.