ECLI:NL:CBB:2021:943

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/55
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming op basis van Beleidsregel COVID-19 voor kunstenaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een beeldend kunstenaar, en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. Deze aanvraag werd op 8 juli 2020 door de minister afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 21 oktober 2020 ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij op de peildatum, 15 maart 2020, voldeed aan de voorwaarden voor een andere SBI-code die wel in de Beleidsregel was opgenomen, maar de minister oordeelde dat de geregistreerde SBI-code op die datum niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel stond. Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij door de coronamaatregelen geen klanten kon ontvangen en dat zijn situatie bijzondere omstandigheden opleverde. De minister verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de beoordeling uitsluitend op basis van de geregistreerde gegevens in het handelsregister op de peildatum plaatsvond. Het College oordeelde dat de minister zijn beleid consistent had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/55

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam ] h.o.d.n. [naam onderneming] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S. van Rijn en mr. C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn partner, [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Appellant heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend.
2. Over de onderneming was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code [.....] (schrijven en overige scheppende kunsten) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Beeldend kunstenaar’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellant op de peildatum 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Dat appellant zijn registratie na 15 maart 2020 met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, maakt dat niet anders. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellant
4. Appellant heeft verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op de peildatum een kunstgalerie voerde en kunstzinnig onderwijs verzorgde. Appellant voert aan dat hij op de peildatum 15 maart 2020 voldeed aan de voorwaarden van de SBI-code [.......] (Kunstgalerieën en -expositieruimten) en [.......] (Kunstzinnige vorming van amateurs). De SBI-codes [.......] en [.......] zijn inmiddels met terugwerkende kracht per 1 maart 2017 opgenomen in het handelsregister. Verweerder is daar ten onrechte aan voorbij gegaan, waardoor de backoffice data van de front office data verschilt. Dat appellant vanwege een aanvankelijke administratieve fout nu geen steun krijgt is onredelijk. Appellant stelt eveneens dat zijn situatie een bijzondere omstandigheid oplevert, aangezien hij heeft kunnen aantonen dat hij geen klanten kon ontvangen, niets kon organiseren in zijn galerie en daardoor inkomsten is misgelopen, terwijl hij wel de huur van zijn bedrijfspand heeft moeten doorbetalen.
5. Daarnaast heeft appellant ter zitting aangevoerd dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit met vooringenomenheid heeft gehandeld, hetgeen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Allereerst wordt gesproken van fraude, terwijl appellant volledig transparant heeft gehandeld. Ook gaf de medewerker van verweerder die appellant tijdens de bezwaarfase heeft gehoord er blijk van vooringenomen te zijn. Verweer heeft echter anders dan in het verslag van de hoorzitting staat geen geluidsopnames gemaakt van de hoorzitting, waardoor appellant de kans is ontnomen die opnames terug te luisteren en hierop te reageren. Ten slotte heeft verweerder het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd, aangezien voor appellant uit het besluit niet duidelijk wordt waar en wanneer de toetsing van de gegevens in het handelsregister heeft plaatsgevonden. Hierdoor is het besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Ook is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de stukken die appellant heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn bezwaar.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Daartoe heeft hij er onder meer op gewezen dat voor ondernemingen die menen onder een onjuiste SBI-code in het handelsregister geregistreerd te staan, een maatwerkprocedure is ingericht (zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de Voorzitter van Tweede Kamer van 30 juni 2020 – Moties Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren). Deze houdt in dat ondernemers hiervan melding kunnen maken bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarna RVO in samenspraak met de KvK deze verzoeken op redelijkheid en billijkheid en aan de hand van de economische activiteit waarmee de onderneming in het handelsregister staat ingeschreven, beoordeelt. Deze beoordeling komt – kort gezegd – hierop neer dat wordt bezien of in de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten waaronder de betreffende onderneming in het handelsregister is ingeschreven, aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de toepasselijkheid van een andere SBI-code, die wel in Bijlage 1 staat. Met de maatwerkprocedure is volgens verweerder maximaal invulling gegeven aan de motie Moorlag (Kamerstukken II, 2019-2020, 35438, nr. 13), waarin de regering is verzocht in de Beleidsregel een hardheidsclausule op te nemen op basis waarvan aanvragers die niet onder de formele werkingssfeer vallen, maar toch in identieke omstandigheden verkeren, aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming. De op 15 maart 2020 geregistreerde bedrijfsomschrijving van appellant ‘Beeldend kunstenaar’ geeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te sluiten bij SBI-code [.......] , [.......] of een andere SBI-code die in Bijlage 1 staat. Dat appellant feitelijk een kunstgalerie voert en/of kunstzinnig onderwijs verzorgt, maakt dat niet anders. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de op de peildatum geregistreerde bedrijfsomschrijving en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden. Wijzigingen in het handelsregister met terugwerkende kracht worden niet bij de beoordeling betrokken.
7. Wat betreft het beroep van appellant op het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel, stelt verweerder dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Ook is verweerder van mening dat er geen sprake is onzorgvuldig of vooringenomen handelen bij het nemen van het bestreden besluit. Van (telefonische) hoorzittingen in bezwaar worden, uitzonderingen daargelaten, geen geluidsopnamen gemaakt.
Beoordeling door het College
8. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast. In wat appellant heeft aangevoerd ziet het College geen reden om hierover thans anders te oordelen.
9. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. Verweerder hoeft geen rekening te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. In het geval van appellant heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellant op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
10. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat daar in dit geval geen sprake van is. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
11. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.
12. Tot slot ziet het College in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel of het verbod van vooringenomenheid dan wel anderszins onrechtmatig is. Zoals ter zitting van het College ook besproken, verdenkt verweerder appellant niet van fraude. Van de telefonische hoorzitting is een zakelijk verslag gemaakt. In dat verslag staat abusievelijk, zo heeft verweerder toegelicht, dat er geluidsopnames zijn gemaakt; die zijn niet gemaakt. Dat appellant aldus niet in staat is terug te luisteren wat tijdens de hoorzitting precies is gezegd betekent niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.