Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
[naam 2] , toezichthouder van Omgevingsdienst [naam 3] (de toezichthouder van de omgevingsdienst).
Overwegingen
Op woensdag 11 april (…) was ik (…) op een perceel gelegen aan de [adres] (…) in de plaats [plaats] (…). (…) Ik zag (…) dat op het naastgelegen perceel beteeld bouwland (…) aan de hand van stoppelresten te zien was dat hier mais geteeld was, en nadien een vanggewas met matige opkomst. Ik (…) zag dat op verschillend plekken op het bouwland plassen met drijfmest stonden. Ik (…) zag dat de mest niet alleen in strookjes in de grond maar ook boven op het land lag. (…) Aan de geur kleur en samenstelling kon ik (…) zien en ruiken dat het om mest afkomstig van runderen ging (foto 2,3,4). (…) Ik (…) zag in het mij ter beschikking staande digitale dossier dat als grondgebruiker van het betrokken perceel bouwland op zandgrond geregistreerd stond [naam maatschap appellant] en dat de grond in eigendom is bij [naam appellant]. (…) Ik (…) heb [naam appellant] niet op het perceel bouwland mest zien uitrijden. Wel heb ik geconstateerd dat sporen van de traktor van [naam appellant] vanaf de mestzak naar het bewuste perceel bouwland leiden. (…)”
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt de randvoorwaardenkorting voor appellant vast op 20% op alle subsidies van het GLB die hij in 2018 heeft aangevraagd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan appellant te vergoeden.