In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een onderneming, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek tot herziening van een eerder besluit over het fosfaatrecht van de appellant. Het College oordeelt dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 januari 2018, waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld. Dit bezwaar werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de appellant verzocht later om herziening van het besluit van 20 maart 2019, waarin het fosfaatrecht opnieuw was vastgesteld. Het College stelt vast dat de uitspraken van het College in eerdere zaken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft terecht het verzoek tot herziening afgewezen, omdat er geen relevante wijzigingen zijn die een herziening rechtvaardigen. Het College concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.