In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 augustus 2021, zaaknummer 20/259, werd het beroep van appellante gegrond verklaard. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 10 oktober 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 1.475 kg, maar appellante stelde dat dit aantal herzien moest worden op basis van nieuwe rechtspraak die van invloed was op de vaststelling van fosfaatrechten. Het College oordeelde dat de eerdere uitspraken van 19 april 2019 en 25 juni 2019, waarin werd geoordeeld dat de Beleidsregel fosfaatrechten jongvee in strijd was met de wet, een wijziging van het recht met zich meebrachten. Deze wijziging was relevant voor de beoordeling van het verzoek van appellante om terug te komen van de eerdere vaststelling van het fosfaatrecht. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg hem op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de nieuwe juridische inzichten. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante.