Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen
[naam BV] , te [plaats] , appellante
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
4.9. De standpunten van beide partijen over de uitleg van artikel 7.1 in het onderhavige geval, zijn geen van beide onverdedigbaar. Ook met toepassing van artikel 6:248 lid 1 BW zijn voorshands uiteenlopende interpretaties van artikel 7.1 verdedigbaar. Mede gelet op de ingrijpendheid van de door [naam BV] c.s. verlangde voorzieningen dient over dit vraagstuk van contractsuitleg door de bodemrechter te worden beslist nadat getuigen zijn gehoord. Dat laatste is in dit kort geding niet mogelijk. De vragen of de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen is geëindigd dan wel [naam BV 3] nog steeds tot de door [naam BV] c.s. gewenste nakoming van de samenwerkingsovereenkomst is gehouden, blijven thans dan ook onbeantwoord. Het processuele risico daarvan rust op [naam BV] c.s. als eiseres, zodat de door haar ingestelde vorderingen niet op de primaire grondslag kunnen worden toegewezen.
3.12. (…) De taalkundige betekenis van de overeenkomst geeft in dit geval geen antwoord op de vraag of de overeenkomst is geëindigd met het intrekken van de SDE+2014 beschikkingen. Anders dan [naam BV] c.s. hebben aangevoerd wordt dat niet anders doordat in artikel 7 van de overeenkomst niet is voorzien in tussentijdse beëindiging in geval van intrekking van de SDE+2014 beschikkingen. Partijen zijn het er immers (uiteindelijk) wel over eens dat de overeenkomst niet door [naam BV 3] is ontbonden, opgezegd of beëindigd. Waar het om gaat is of de overeenkomst na intrekking van de SDE+2014 beschikkingen niet meer uitvoerbaar en daarom geëindigd is, wat volgens [naam BV 3] wel het geval is en volgens [naam BV] c.s. niet.
(…)”