In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 juli 2021, zaaknummer 20/478, werd het beroep van appellante gegrond verklaard. Appellante had verzocht om toepassing van de knelgevallenregeling op basis van artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet (Msw), maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan de 5%-drempel. Appellante had in 2010 plannen gemaakt om de varkenstak van haar bedrijf te beëindigen en de melkveetak uit te breiden. De investeringen die zij deed, waaronder de sloop van oude varkenstallen en de bouw van een nieuwe melkveestal, werden niet als navolgbaar beschouwd door het College, gezien het tijdstip van de investeringen en het ontbreken van een bedrijfseconomische noodzaak. Het College erkende echter dat verweerder het fosfaatrecht in het bestreden besluit te laag had vastgesteld en stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 11.747 kg. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om bij investeringsbeslissingen rekening te houden met de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel, dat op 1 januari 2018 van kracht werd. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van appellante.