In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een melkveehouderij tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was vastgesteld op 736 kg, en voerde aan dat dit een individuele en buitensporige last voor haar vormde. De minister had eerder op 12 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld en dit besluit was in bezwaar en beroep ongegrond verklaard. Appellante stelde dat de peildatum van 2 juli 2015 onredelijk was en dat de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel haar bedrijf in gevaar brachten. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een individuele en buitensporige last, en dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieubescherming, zwaarder wogen dan de belangen van appellante. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,-, waarvan € 1.411,76 door de verweerder en € 88,24 door de Staat aan appellante moest worden betaald. Het beroep werd ongegrond verklaard.