In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juni 2021, betreft het een geschil over het fosfaatrechtenstelsel en de vraag of dit in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrecht is vastgesteld op 6.704 kg. Appellant betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op hem legt, omdat het hem dwingt om runderen te verkopen en zijn bedrijfsvoering aan te passen. Hij stelt dat hij al voor de invoering van het stelsel plannen had om zijn bedrijf te verduurzamen en uit te breiden, en dat de maatregelen van het fosfaatrechtenstelsel niet noodzakelijk zijn om aan de Nitraatrichtlijn te voldoen.
Het College oordeelt dat het betoog van appellant faalt. Het verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. Het College stelt vast dat de doelstellingen van het stelsel, zoals het beschermen van het milieu en de volksgezondheid, zwaarder wegen dan de belangen van appellant. Het College concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het stelsel een buitensporige last op hem legt en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. W.C.E. Winfield, met mr. A.A. Dijk als griffier.