ECLI:NL:CBB:2021:642
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen voor melkveehouders in het licht van de Meststoffenwet en het Eerste Protocol
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021, zaaknummer 20/192, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 13 januari 2018 het fosfaatrecht van appellante heeft vastgesteld op 5.491 kg. Dit besluit is gebaseerd op artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, waarbij de minister het fosfaatrecht per 1 januari 2018 vaststelt in overeenstemming met de forfaitaire productie van meststoffen door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf was gehouden.
De appellante betwist dat het fosfaatrechtenstelsel in overeenstemming is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij stelt dat het stelsel haar dwingt om zich te ontdoen van runderen en dat het een individuele en buitensporige last oplevert. De appellante heeft in 2015 aanzienlijke investeringen gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf, waaronder de bouw van een nieuwe ligboxenstal, en stelt dat deze investeringen niet voorzienbaar waren in het licht van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel.
Het College oordeelt dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt. Het College wijst erop dat de appellante op het moment van haar investeringen op de hoogte had moeten zijn van de mogelijke gevolgen van de afschaffing van het melkquotum en de daarmee samenhangende maatregelen. De beslissing van de minister om het fosfaatrecht vast te stellen wordt als zorgvuldig en voldoende gemotiveerd beschouwd. Het beroep van de appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.