In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021, zaaknummer 19/1999, werd het beroep van appellante, een melkveehouderij in de vorm van een maatschap, ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zij een beroep deed op de knelgevallenregeling vanwege diergezondheidsproblemen die haar veestapel hadden getroffen. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 5.348 kg, met een korting van 476,1 kg, en later herroepen naar 5.361 kg met een korting van 463,3 kg. Het College oordeelde dat appellante niet voldeed aan de 5%-drempel die vereist is voor toepassing van de knelgevallenregeling, omdat de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht niet 5% lager was door de diergezondheidsproblemen. Het College erkende dat appellante een last droeg door de gedwongen afvoer van 11 stuks jongvee vlak voor de peildatum, maar oordeelde dat deze last niet individueel en buitensporig was in vergelijking met andere melkveehouders die ook met soortgelijke problemen te maken hadden gehad. Het College concludeerde dat de wetgever bewust had gekozen voor de 5%-drempel en dat appellante niet onevenredig werd geraakt. Wel werd appellante recht toegekend op een schadevergoeding van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.