Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen
handelend onder de naam Melkveebedrijf [naam 2], te [plaats] , appellant
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 juni 2021, zaaknummer 20/194, werd het beroep van appellant, een melkveehouder, ongegrond verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw). Hij betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en dat hij te maken had met een individuele en buitensporige last door de investeringen die hij had gedaan in zijn melkveebedrijf. Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) en dat de minister terecht het fosfaatrecht had vastgesteld op basis van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Het College concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij een individuele en buitensporige last ondervond, aangezien hij op de peildatum niet beschikte over alle benodigde vergunningen voor zijn uitbreiding en zijn investeringsbeslissingen voor zijn rekening kwamen. De bescherming van het milieu en de volksgezondheid, evenals de verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn, wogen zwaarder dan de belangen van appellant.