ECLI:NL:CBB:2021:518

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
24 mei 2021
Zaaknummer
18/1090 en 21/11
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de Elektriciteitswet en aansprakelijkheid van TenneT bij stroomstoring

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 mei 2021, met zaaknummers 18/1090 en 21/11, staat de uitleg van de Elektriciteitswet centraal, specifiek artikel 31, lid 12, en de aansprakelijkheid van TenneT TSO B.V. voor een stroomstoring die op 27 maart 2015 plaatsvond in het 380 kV-station Diemen. De storing leidde tot een grote uitval van elektriciteit in Noord-Holland en Flevoland, wat aanzienlijke gevolgen had voor huishoudens en vitale infrastructuren zoals de luchthaven Schiphol. De appellante, een papierfabriek, stelde dat TenneT niet voldoende maatregelen had genomen om de storing te voorkomen en dat het netontwerp niet voldeed aan de wettelijke eisen.

Het College verwijst naar eerdere uitspraken en een prejudiciële vraag die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie is gesteld. Het Hof heeft op 8 oktober 2020 geantwoord, waarna ACM haar eerdere besluit heeft ingetrokken en inhoudelijk op de klacht is ingegaan. Het College concludeert dat TenneT in strijd heeft gehandeld met de Elektriciteitswet en dat de klacht van de appellante deels gegrond is. TenneT had niet alles gedaan wat redelijkerwijs binnen haar vermogen lag om de storing te voorkomen.

De uitspraak benadrukt dat de netconfiguratie van TenneT niet voldeed aan de eisen van een enkelvoudige storingsreserve, en dat de uitleg van de appellante over de wet onjuist was. Het College oordeelt dat TenneT niet voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen en dat de visuele waarneming van de werkverantwoordelijke onvoldoende was om de veiligheidsvoorzieningen te waarborgen. Het College veroordeelt ACM tot vergoeding van de proceskosten van de appellante, die zijn vastgesteld op € 3.204,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 18/1090 en 21/11

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaken tussen

zaak 18/1090 [naam] , ( [naam] ) te [plaats] , appellante

(gemachtigden: mr. M.R. het Lam en M.A.R.I.A. Vreeke),
en

Autoriteit Consument en markt, (ACM) verweerster

(gemachtigden: mr. G.J.P. Leuverink en J.A. de Koning),
en

zaak 21/11TenneT TSO B.V., (TenneT) te Arnhem

(gemachtigde: mr. I. Brinkman),
en

ACM,

waarbij [naam] en TenneT als derde-partij aan elkaars geding hebben deelgenomen.

Procesverloop

Voor het procesverloop wijst het College in de eerste plaats naar zijn uitspraak van 23 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:168; de verwijzingsuitspraak) waarbij hij het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing te antwoorden op de in de verwijzingsuitspraak geformuleerde vraag.
Het Hof van Justitie heeft deze vraag beantwoord bij arrest van 8 oktober 2020 (ECLI:EU:C:2020:805; het arrest).
Bij brief van 20 november 2020 heeft [naam] opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het arrest.
Bij brief van 23 november 2020 heeft ACM te kennen gegeven naar aanleiding van genoemd arrest en de uitspraak van het College van 12 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:98) een nieuw besluit te hebben genomen.
Het beroep van [naam] wordt mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 23 november 2020. [naam] heeft bij brief van 3 februari 2021 de gronden van het beroep aangevuld.
TenneT heeft een zienswijze ingediend en beroepsgronden gericht tegen het besluit van 23 november 2020.
De zaken zijn verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft (online) plaatsgevonden op 7 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder hebben namens TenneT deelgenomen mr. P.B. van Gaasbeek en mr. Y. Gremmen.

Overwegingen

1. Voor de in dit geding vaststaande feiten en omstandigheden, de standpunten van partijen, de relevante regelgeving en de gestelde prejudiciële vragen wordt verwezen naar de verwijzingsuitspraak. Het College volstaat hier met het volgende.
1.2
Op 27 maart 2015 deed zich een storing voor in het 380 kV-station Diemen. Dit station is onderdeel van het Nederlandse 380 kV-hoogspanningsnet, waarvan TenneT is aangewezen als landelijk netbeheerder. De storing leidde tot volledige uitval van het station waardoor een groot deel van de provincie Noord-Holland en een klein deel van de provincie Flevoland geen stroom meer had. Dit trof ongeveer één miljoen huishoudens, een aantal grootverbruikers en vitale infrastructuren, zoals de nationale luchthaven Schiphol en delen van het spoorwegennet. Na ongeveer een uur is station Diemen weer onder spanning gebracht en hierna is de stroomvoorziening gefaseerd hersteld.
1.3
[naam] exploiteert een papierfabriek in [plaats] en is met haar fabriek aangesloten op het door Liander N.V. beheerde 50 kV-net dat wordt gevoed door het landelijke hoogspanningsnet. De stroomstoring onderbrak het transport van elektriciteit naar [naam] . [naam] stelt dat zij daardoor schade heeft geleden en zij heeft ACM gevraagd om vast te stellen dat TenneT niet al hetgeen redelijkerwijs in haar vermogen in het werk heeft gesteld om onderbreking van de transportdienst te voorkomen en dat het netontwerp van station Diemen niet voldeed aan het wettelijke criterium van de enkelvoudige storingsreserve.
1.4
ACM had bij haar besluit van 30 april 2018 de klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat [naam] niet kwalificeert als partij in de zin van artikel 51 van de Elektriciteitswet. Daarover heeft het College de prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie gesteld.
2. Na het arrest heeft ACM haar besluit van 30 april 2018 ingetrokken en is zij inhoudelijk ingegaan op de klacht in het besluit van 23 november 2020, waarbij zij aansluitend bij de uitspraak van het College van 12 maart 2019, tot de conclusie is gekomen dat TenneT niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen haar vermogen lag een storing te voorkomen, zodat TenneT in strijd met artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, van de Elektriciteitswet in samenhang met artikel 6.2.3 van de Netcode heeft gehandeld. De klacht van [naam] is dus deels gegrond verklaard.
3.1
[naam] stelt zich op het standpunt dat het net van TenneT ten tijde van de stroomstoring niet voldeed aan de in artikel 31, lid 12, in de Elektriciteitswet opgenomen verplichting van het handhaven van een enkelvoudige storingsreserve. Station Diemen beschikte op 27 maart 2015 namelijk slechts over twee rails en dat hadden drie rails moeten zijn. De uitspraak van 12 maart 2019 van het College berust op een onjuiste uitleg van artikel 31, lid 12 gelezen in samenhang met lid 13 van de Elektriciteitswet. Uit de wettekst, wetsgeschiedenis, wetsystematiek en bedoeling van de wetgever volgt dat een dubbele storingsreserve aanwezig moest zijn.
3.2
TenneT stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van overtreding van artikel 6.2.3 van de Netcode. Volgens TenneT is deze bepaling geen absolute norm. Het verplicht TenneT alleen te doen wat zij redelijkerwijs kan doen om een onderbreking van de transportdienst te voorkomen. Dit artikel sluit niet uit dat zich een onderbreking voordoet, maar juist dat die onderbreking zich wel voordoet. Daarom zijn er ook termijnen genoemd voor herstel van die onderbrekingen. TenneT heeft om invulling te geven aan het artikel deugdelijke werkwijzen en standaardprocedures opgesteld en deze zijn ook gevolgd in deze situatie. Op basis van rationele afwegingen is besloten een railscheider handmatig af te schakelen. In de gegeven omstandigheden lag het niet in de rede een andere afweging te maken.
4.1
Artikel 31, twaalfde lid, van de Elektriciteitswet bevat als norm, samengevat, dat voor netten met een spanningsniveau van 110 kV of hoger het transport van elektriciteit, ook indien zich een enkelvoudige storing voordoet, verzekerd moet zijn. Anders dan TenneT heeft opgeworpen, kan van deze rechtsregel niet worden gezegd dat deze kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van [naam] .
4.2
Naar het oordeel van het College moet artikel 31, twaalfde lid, van de Elektriciteitswet aldus worden uitgelegd dat een netconfiguratie met twee rails, waarbij de ene rail fungeert als enkelvoudige storingsreserve voor de andere rail, blijft voldoen aan de eis van het handhaven van een enkelvoudige storingsreserve, wanneer gedurende enkele minuten ter uitvoering van een noodzakelijke test geschoven wordt met de belasting. Hiermee sluit het College aan bij zijn uitspraak van 12 maart 2019. De uitleg die [naam] aan deze wetsbepaling geeft, is onjuist. In wezen komt die uitleg er namelijk op neer dat een netbeheerder een dubbele storingsreserve moet handhaven. De verwijzing naar de toelichting bij het Besluit uitvalsituaties hoogspanningsnet kan [naam] niet baten nu dit Besluit niet gold ten tijde van de stroomstoring in Diemen. Het beroep van [naam] tegen het besluit van 23 november 2020 slaagt derhalve niet.
4.3
Het College blijft ook bij zijn oordeel in de uitspraak van 12 maart 2019 dat TenneT niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen haar vermogen lag een storing te voorkomen, zodat TenneT in strijd met artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, van de Elektriciteitswet in samenhang met artikel 6.2.3 van de Netcode heeft gehandeld. Op basis van één visuele waarneming van de werkverantwoordelijke, is besloten de foutmelding te negeren en de veiligheidsvergrendeling handmatig op te heffen. Achteraf bleek die visuele waarneming evident onjuist. De zeer ingrijpende, kenbare gevolgen die kunnen optreden als kortsluiting ontstaat op het moment dat met de belasting wordt geschoven, maken dat dan vergaande voorzorg van TenneT mag worden verlangd. Met die voorzorg is niet in overeenstemming dat TenneT op 27 maart 2015 bij het handmatig afschakelen van veiligheidsvoorzieningen is afgegaan op de enkele waarneming van de werkverantwoordelijke. Daarvoor stond er te veel op het spel en was het risico op een vergissing bij een dergelijke waarneming te groot. Daar komt bij dat de visuele waarneming gebeurde op een afstand van 34 meter van de pantografen tijdens harde wind en regen. Een afzonderlijke waarneming door de eveneens ter plaatse aanwezig technisch specialist was gemakkelijk uitvoerbaar. Bovendien valt niet in te zien dat de uitvoering van de test niet korte tijd kon worden opgeschort. Ook het beroep van TenneT slaagt niet.
4.4
Bij een afzonderlijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 30 april 2018 heeft [naam] geen belang. Wel ziet het College aanleiding om AMC te veroordelen tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de aan de zijde van [naam] gevallen proceskosten. Deze begroot het College op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 3.204,- (2 punten voor de zittingen, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het nadere beroepschrift, 2 punten voor de procedure bij het Hof van Justitie van de EU tegen een tarief van € 534,- per punt).

Beslissing

Het College
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [naam] te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van € 3.204,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen de uitspraak te tekenen