ECLI:NL:CBB:2019:168

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
18/1090
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Prejudicieel verzoek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vraag over klachtrecht bij netbeheerder in elektriciteitssector

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 april 2019 uitspraak gedaan in het kader van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De zaak betreft een geschil tussen Crown Van Gelder B.V. en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over de vraag of Crown Van Gelder als partij kan worden aangemerkt die een klacht kan indienen tegen TenneT TSO B.V., de beheerder van het landelijke elektriciteitsnet. De aanleiding voor het geschil was een grootschalige stroomstoring op 27 maart 2015, die leidde tot een onderbreking van de elektriciteitsvoorziening voor Crown Van Gelder, die is aangesloten op een regionaal net. ACM verklaarde de klacht van Crown Van Gelder niet-ontvankelijk, omdat zij geen directe relatie met TenneT zou hebben. Het College heeft de kwestie ter beoordeling voorgelegd aan het Hof van Justitie, waarbij het de vraag stelde of artikel 37, elfde lid, van Richtlijn 2009/72/EG ook van toepassing is op partijen die geen aansluiting hebben op het landelijke net, maar wel op een regionaal net dat door het landelijke net wordt gevoed. De uitspraak van het College is gedaan in het openbaar en de beslissing is in afwachting van de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie geschorst.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1090
verwijzingsuitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2019 in de zaak tussen

Crown Van Gelder B.V., te Velsen-Noord, appellante

(gemachtigde: mr. M.R. het Lam),

en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster

(gemachtigden: mr. T.C. Topp en mr. J.A. de Koning).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

TenneT TSO B.V., te Arnhem (TenneT)

(gemachtigden: mr. I Brinkman en mr. L. Baljon),

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2018 (het geschilbesluit) heeft ACM op grond van artikel 51, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 (de E-wet) beslist op de aanvraag tot geschilbeslechting van appellante van 22 december 2017.
Appellante heeft tegen het geschilbesluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend. TenneT heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij beslissing van 29 januari 2019 heeft het College met het oog op het vragen van een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de te stellen vraag. Alle partijen hebben een zienswijze ingediend.

Overwegingen

1. Op 27 maart 2015 deed zich een grootschalige stroomstoring voor als gevolg van storing in het 380 kV-station Diemen. Dit station is onderdeel van het Nederlandse 380 kV-hoogspanningsnet, waarvan TenneT is aangewezen als landelijk netbeheerder. De storing leidde tot volledige uitval van het station waardoor een groot deel van de provincie Noord-Holland en een klein deel van de provincie Flevoland geen stroom meer had. Dit trof ongeveer één miljoen huishoudens, een aantal grootverbruikers en vitale infrastructuren, zoals de nationale luchthaven Schiphol en delen van het spoorwegennet. Na ongeveer een uur is station Diemen weer onder spanning gebracht en hierna is de stroomvoorziening gefaseerd hersteld.
2. Appellante exploiteert een papierfabriek in Velsen-Noord en is met haar fabriek aangesloten op het 50 kV-net dat wordt beheerd door netbeheerder Liander N.V. (Liander) en wordt gevoed door het door TenneT beheerde landelijke hoogspanningsnet. De stroomstoring onderbrak het transport van elektriciteit naar appellante gedurende een deel van 27 maart 2015. Appellante stelt dat zij daardoor schade heeft geleden en zij heeft ACM gevraagd om vast te stellen dat TenneT niet al hetgeen redelijkerwijs in haar vermogen lag in het werk heeft gesteld om onderbreking van de transportdienst te voorkomen en dat het netontwerp van station Diemen niet voldeed aan het wettelijke criterium van de enkelvoudige storingsreserve.
3. In het geschilbesluit heeft ACM de klacht van appellante tegen TenneT niet-ontvankelijk verklaard. Appellante zou namelijk geen partij zijn met een geschil met een netbeheerder, omdat zij geen (enkele) directe relatie heeft met TenneT. Haar papierfabriek is niet aangesloten op het net van TenneT, zij heeft met TenneT geen overeenkomst en ontvangt van TenneT geen facturen.
4. Het regelgevende kader
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de E-wet kan een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, een klacht bij de ACM indienen.
Met deze bepaling heeft de Nederlandse wetgever uitwerking gegeven aan artikel 37, elfde lid, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (de Derde elektriciteitsrichtlijn), dat in de Nederlandse tekst en voor zover van belang luidt:
"Partijen die een klacht hebben tegen een transmissie(…)systeembeheerder met betrekking tot diens verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, kunnen de klacht voorleggen aan de regulerende instantie die, fungerend als geschillenbeslechtings-instantie, (…) een beslissing neemt."
In de preambule valt daarover nog te lezen:
"Energieregulators moeten de bevoegdheid krijgen om bindende besluiten vast te stellen in verband met elektriciteitsbedrijven (…). Energieregulators moeten ook de bevoegdheid krijgen om bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening voor wat betreft de openstelling van de markt, van de bescherming van kwetsbare afnemers en van de effectiviteit van de maatregelen ter bescherming van de consument. (…)"
6. Motivering van de prejudiciële vraag
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het begrip "partijen die een klacht hebben". Zij zijn het erover eens dat die woorden de groep klachtgerechtigden beperken, maar verschillen van inzicht over de juiste begrenzing van die groep. Hier gaat het daarbij in het bijzonder om de vraag of een klacht kan worden ingediend door een rechtspersoon die een bedrijf voert met (enkel) een aansluiting op een regionaal net waarvan de stroomlevering stokt door een stroomonderbreking op het landelijke net dat het regionale net voedt.
De betekenis van artikel 37, elfde lid, van de Derde elektriciteitsrichtlijn is niet zodanig duidelijk dat over de uitleg daarvan redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Deze onduidelijkheid brengt met zich dat het College op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehouden dienaangaande het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken. Het College zal daarom de hierna geformuleerde prejudiciële vraag voorleggen.
Het College heeft kennis genomen dat de Finse rechter (Korkein hallinto-oikeus) op 14 september 2018 eveneens een vraag heeft gesteld over de uitleg van artikel 37 van Richtlijn 2009/72/EG. Deze zaak, nummer C-578/18, betreft de positie van een huishoudelijke afnemer in de toezichtprocedure die de regulerende instantie in gang zet als gevolg van het contact met die afnemer en de verhouding tussen het recht van beroep van deze afnemer bij een bevoegde rechter tegen de beslissing van de regulerende instantie en de mogelijke op de richtlijn gebaseerde hoedanigheid van partij van de administratieve procedure voor de regulerende instantie. Die zaak heeft betrekking op artikel 37, zeventiende lid, van de Richtlijn 2009/72/EG en het College gaat ervan uit dat beantwoording van de Finse vragen hem geen voldoende houvast zal bieden bij de toepassing van artikel 37, elfde lid, van de Richtlijn 2009/72/EG in deze zaak.
Op grond van artikel 23 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie wordt de procedure voor het College in afwachting van de prejudiciële beslissing geschorst. Het College houdt iedere verdere beslissing in dit geding aan.

Beslissing

Het College:
- verzoekt het Hof van Justitie bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vraag:
"Moet artikel 37, elfde lid, van Richtlijn 2009/72 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling het klachtrecht ten aanzien van de beheerder van het landelijke net (transmissiesysteembeheerder) ook opent voor een partij, indien die partij geen aansluiting heeft op het net van die betreffende landelijk netbeheerder (transmissiesysteembeheerder), maar uitsluitend een aansluiting heeft op een regionaal net (distributiesysteem) waarop het transport van elektriciteit stokt door een onderbreking op het landelijk net (transmissiesysteem) dat het regionale net (distributiesysteem) voedt?"
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. R.C. Stam en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen