ECLI:NL:CBB:2021:503
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.W.L. Koopmans
- M.A.A. Traousis
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrecht en individuele en buitensporige last in de melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 mei 2021, zaaknummer 20/148, staat de vraag centraal of het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last oplegt aan de appellant, een melkveehouder. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van de appellant was vastgesteld op basis van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op zijn bedrijf aanwezig waren. De appellant betoogde dat hij beschikte over de benodigde vergunningen voor zijn uitbreiding en dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en het recht op eigendom zoals neergelegd in het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het College oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op de peildatum over de benodigde vergunningen beschikte. Bovendien werd vastgesteld dat de appellant niet had aangetoond dat zijn investeringen in de uitbreiding van zijn bedrijf bedrijfseconomisch noodzakelijk waren. Het College benadrukte dat de appellant zelf de risico's van zijn investeringsbeslissingen draagt en dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. De belangen van het milieu en de volksgezondheid, die door het fosfaatrechtenstelsel worden gediend, wegen in dit geval zwaarder dan de belangen van de appellant.
De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak te ondertekenen.