In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 januari 2021, zaaknummer 19/1241, staat de vraag centraal of appellante, een melkveehouder, in aanmerking komt voor de knelgevallenregeling onder de Meststoffenwet (Msw). Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld. De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op basis van de dieraantallen op een bepaalde peildatum, maar appellante betoogde dat haar situatie afweek van de standaard en dat zij recht had op een hoger fosfaatrecht vanwege bijzondere omstandigheden, zoals bouwwerkzaamheden aan een nieuwe jongveestal en het tijdelijk stallen van jongvee elders.
Het College oordeelt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor de knelgevallenregeling, omdat niet is aangetoond dat de 5%-drempel niet wordt gehaald. De door appellante geschetste bijzondere situatie, waarbij 78 stuks jongvee tijdelijk elders waren gestald, biedt geen grond voor een ander oordeel. Het College merkt op dat de wetgever reeds in de Msw heeft voorzien in een regeling voor dergelijke situaties. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op appellante legt. Het College concludeert dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om bij investeringsbeslissingen rekening te houden met de voorzienbaarheid van regelgeving zoals het fosfaatrechtenstelsel. Het College verklaart het beroep van appellante ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.