In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2021, zaaknummer 19/1994, werd het beroep van een melkveehouderij tegen het fosfaatrechtenstelsel behandeld. De appellante, een stille maatschap, had in 2011 investeringen gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf, maar had gewacht met het aankopen van dieren tot na de afschaffing van het melkquotum. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat het een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het stelsel een buitensporige last vormde, aangezien de keuzes die zij had gemaakt, zoals het uitstellen van de aankoop van dieren, ondernemersrisico's waren. Het College benadrukte dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. De uitspraak bevestigde dat de belangen van milieu en volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.