ECLI:NL:CBB:2021:378
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel en de individuele lasten voor melkveehouders in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 april 2021, zaaknummer 19/1827, wordt het fosfaatrechtenstelsel onder de loep genomen in relatie tot de appellanten, een melkveehouderij. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hun fosfaatrecht werd vastgesteld. De minister had eerder een melding van bijzondere omstandigheden ontvangen, maar verklaarde het bezwaar van de appellanten ongegrond. De appellanten stelden dat het fosfaatrechtenstelsel hen een individuele en buitensporige last oplegt, wat in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het College oordeelt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel hen een buitensporige last oplegt. De investeringsbeslissingen van de appellanten, waaronder de uitbreiding van hun melkveestapel, worden als ondernemersrisico's beschouwd. Het College wijst erop dat de appellanten in een vroeg stadium hebben besloten om over te schakelen naar een zelfstandig melkveebedrijf en dat zij daarbij onomkeerbare investeringen hebben gedaan. Echter, de omstandigheden rondom de afschaffing van het melkquotum en de verwachte maatregelen waren al bekend, wat de navolgbaarheid van hun investeringsbeslissingen in twijfel trekt.
De appellanten hebben ook aangevoerd dat de ziekte van een vennoot een bijzondere omstandigheid vormt die in aanmerking genomen had moeten worden. Het College erkent dat deze situatie bijzonder is, maar concludeert dat dit niet leidt tot de conclusie dat de appellanten een individuele en buitensporige last ondervinden. De belangen van het milieu en de volksgezondheid, die door het fosfaatrechtenstelsel worden gediend, wegen zwaarder dan de belangen van de appellanten. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard, maar het College bepaalt dat het griffierecht aan hen wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.