In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 maart 2021, zaaknummer 18/2767, staat de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde heffingen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De heffingen zijn opgelegd op basis van de Regeling, die tot doel heeft de fosfaatproductie te beperken. Appellante betwist de toepassing van het jongveegetal, dat door verweerder is geactiveerd bij de berekening van de heffingen. Verweerder stelt dat appellante runderen heeft afgevoerd naar niet-erkende verzamelcentra, waardoor het jongveegetal terecht is toegepast. De zaak is behandeld op 28 oktober 2020, waarbij appellante via videoverbinding aanwezig was. Na de zitting is het onderzoek heropend voor nadere inlichtingen. Het College oordeelt dat de opgelegde heffingen geen individuele en buitensporige last vormen en dat de toepassing van het jongveegetal niet onevenredig is. Tevens wordt een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij appellante recht heeft op € 1.500,- aan immateriële schade. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en dat verweerder en de Staat vergoedingen voor immateriële schade moeten betalen aan appellante.