Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigde: mr. E.J.H. Jansen).
Procesverloop
Overwegingen
- de verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en niet schadelijk is, waarvoor de korting 40% is, omdat de overtreding op 5 december 2018 een herhaling betreft van de overtreding op 17 maart 2015, 14 april 2015, 4 juni 2015, 7 maart 2016 en 29 maart 2018; er is sprake van opzet omdat deze overtreding meerdere malen heeft plaatsgevonden;
- de verplichting kalveren te voorzien van voldoende vers water van passende kwaliteit, waarvoor de korting 15% is, omdat de overtreding op 16 augustus 2018 een herhaling is van de overtreding van 7 maart 2016 en 27 maart 2017; nu het maximum van
- de verplichting een ziek of gewond dier zo nodig af te zonderen in een passende huisvesting met droog strooisel, waarvoor de korting 50% is, omdat de overtreding op 5 december 2019 (lees: 2018) een herhaling is van de overtreding op 17 maart 2015, 14 april 2015, 25 maart 2016, 23 januari 2017, 27 maart 2017 en 29 maart 2018; er is sprake van opzet omdat deze overtreding meerdere malen heeft plaatsgevonden;
- de verplichting dat de behuizing waarin dieren verblijven en inrichtingen voor de beschutting van een dier zodanig zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij het dier geen letsel of pijn wordt veroorzaakt, waarvoor de korting 70% is, omdat de overtreding op 5 december 2018 een herhaling is van de overtreding op 14 maart 2012, 23 januari 2014, 26 maart 2014, 17 maart 2015, 14 april 2015, 4 juni 2015, 7 maart 2016, 23 januari 2017, 27 maart 2017 en 29 maart 2018; er is sprake van opzet omdat deze overtreding meerdere malen heeft plaatsgevonden;
- de verplichting dieren die niet in een gebouw worden gehouden te beschermen tegen weeromstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s, waarvoor de korting 70% is, omdat de overtreding op 5 december 2018 een herhaling is van de overtreding op 26 maart 2014, 14 april 2015, 4 juni 2015, 25 maart 2016, 6 april 2016, 27 maart 2017 en 29 maart 2018; er is sprake van opzet omdat deze overtreding meerdere malen heeft plaatsgevonden;
- de verplichting een dier voldoende, gezond en geschikt voer te geven, waarvoor de korting 50% is, omdat de overtreding op 5 december 2018 een herhaling is van de overtreding op 26 maart 2014, 17 maart 2015, 14 april 2015, 7 maart 2016, 25 maart 2016 en 29 maart 2018; er is sprake van opzet omdat deze overtreding meerdere malen heeft plaatsgevonden;
- de verplichting dat dieren toegang hebben tot voldoende schoon water of toegang hebben tot een andere manier om aan de behoefte aan water te voldoen, waarvoor de korting 20% is, omdat de overtreding op 5 december 2018 een herhaling is van de overtreding op 17 maart 2015, 7 maart 2016, 23 januari 2017 en 27 maart 2017; nu het maximum van 15% korting uit herhaling is bereikt, wordt als deze voorwaarde nogmaals wordt overtreden, aangenomen dat appellante met opzet heeft gehandeld.
Appellante voert allereerst aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius en détournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel, door hangende de bezwaarschriftprocedure tegen het (oorspronkelijke) besluit van 13 december 2018, een nieuw, meer belastend besluit te nemen.
13 december 2018, dat is opgemaakt van de (her-)controle op 5 december 2018, wordt gesteld dat de toezichthouders zagen dat er losse ligboxafscheidingen lagen, maar dat niet is aangegeven wat er aan deze afscheidingen scherp zou zijn. De foto’s in het dossier bieden daartoe ook niet de vereiste duidelijkheid. Volgens appellante bevat artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit slechts een minimumnorm en levert de enkele aanwezigheid van losse onderdelen (nog) geen overtreding op. Daarvoor moet sprake zijn van een daadwerkelijk gevaar dat de pinken zich zullen verwonden, hetgeen door verweerder niet aannemelijk is gemaakt. Verder stelt appellante dat de dieren niet bij de metalen plaat met de omgekrulde randen aan de bovenzijde van de waterbak konden komen. Bij de melkput lag tijdelijk een triplexplaat vanwege een defect aan de vloer. Deze plaat was stroef aan de bovenzijde en was zo gemaakt dat deze niet kon verschuiven, doordat er aan de onderkant een balk aan was bevestigd. Voor de gestelde overtreding op 29 maart 2018 geldt volgens appellante hetzelfde als hiervoor is uiteengezet ten aanzien van de ligboxafscheidingen. Niet blijkt dat sprake is van daadwerkelijk scherpe delen waaraan de schapen zich konden verwonden. Ten aanzien van het risico op ontschoening van de kalveren die op 29 maart 2018 op de roostervloer liepen, stelt appellante dat de roostervloeren voldoen aan de eisen, waardoor dit risico niet aanwezig is en de overtreding onvoldoende blijkt. Dit geldt ook voor de gestelde overtreding op 16 augustus 2018, die immers enkel ziet op de roostervloeren, aldus appellante.
18 mm) geschikt is voor het gewicht van de (volwassen) runderen en het aantal runderen dat over die plaat loopt. Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat appellante heeft gehandeld in strijd met artikel 1.8, eerste lid, van het Besluit. Dat verweerder, naar appellante stelt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dieren gewond zijn geraakt, maakt dit niet anders, omdat het risico op mogelijke verwonding door materiaal met scherpe randen of uitstekende delen reeds voldoende is.
14 april 2015. Deze vrijspraak volgt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 november 2017 (niet-gepubliceerd). Bovendien meent appellante dat de herhaalde niet-nalevingen op 14 maart 2012, 23 januari 2014 en 26 maart 2014, niet bij de vaststelling van de hoogte van de randvoorwaardenkorting voor het jaar 2018 in aanmerking kunnen worden genomen. In artikel 38, eerste lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) wordt immers onder een ‘herhaling’ verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm. Een herhaling die meer dan drie kalenderjaren geleden heeft plaatsgevonden, kan derhalve geen herhaling als bedoeld in dit artikel opleveren, aldus appellante.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan appellante van een vergoeding voor immateriële schade van € 500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante te vergoeden.