In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister, die op 5 januari 2018 was vastgesteld op 4.332 kg. Appellante stelde dat zij recht had op een hoger fosfaatrecht vanwege bijzondere omstandigheden, zoals diergezondheidsproblemen, en deed een beroep op de knelgevallenregeling. Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij de 5%-drempel overschreed en dat de minister terecht geen ontheffing had verleend. Daarnaast werd het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten in bezwaar toegewezen, omdat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat het primaire besluit niet was herroepen vanwege een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Het College oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en kende appellante een schadevergoeding toe van € 1.500,-, die werd verdeeld tussen de minister en de Staat. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit voor zover geen kostenvergoeding was toegekend, en de minister werd veroordeeld tot betaling van de kosten in bezwaar en de proceskosten in beroep.