ECLI:NL:CBB:2021:1084

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
20/581
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrechtenstelsel in strijd met Nitraatrichtlijn

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van V.O.F. [naam 1] tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante, die van mening is dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met de Nitraatrichtlijn. Appellante betoogt dat het onderscheid tussen zoogkoeien en melk- en kalfkoeien in het fosfaatrechtenstelsel niet in lijn is met de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn, en dat dit leidt tot een onterecht lagere toekenning van fosfaatrechten voor haar bedrijf.

De minister heeft in eerdere besluiten het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de geregistreerde dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin het bezwaar tegen het herzieningsbesluit gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar het fosfaatrecht werd gehandhaafd. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij ook de aanwezigheid van zoogkoeien in haar registratie aanhaalde.

Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat de keuzes van de wetgever, waaronder het niet reguleren van vleesvee, legitiem zijn. De uitspraak verwijst naar eerdere uitspraken van het College en concludeert dat het fosfaatrecht van appellante correct is vastgesteld, waarbij de zoogkoeien niet onder de definitie van melkvee vallen zoals bedoeld in de Meststoffenwet. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2019 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het fosfaatrecht opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het herzieningsbesluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het herzieningsbesluit gehandhaafd.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens appellante is ook verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel kk, van de Msw wordt onder melkvee verstaan:
1°. melk- en kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden met inbegrip van koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
2°. jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar en
3°. jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren.
1.3
In tabel I van bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) zijn, voor zover hier van belang, de volgende diercategorieën opgenomen:
- melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken), met diernummer 100;
- jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar, met diernummer 101;
- weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien), met diernummer 120.
Feiten
2. Appellant exploiteert een opfokbedrijf. Op de peildatum van 2 juli 2015 hield appellante 7 stuks jongvee jonger dan 1 jaar en 18 stuks jongvee van 1 jaar en ouder.
Besluiten van verweerder
3.1
Verweerder heeft bij het primaire besluit het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 374 kg. Hij is er daarbij van uitgegaan dat de volgende dieraantallen op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren: 7 stuks jongvee jonger dan 1 jaar (cat. 101) en 14 stuks jongvee van 1 jaar en ouder (cat. 102).
3.2
Bij het herzieningsbesluit heeft verweerder het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 462 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de volgende dieraantallen: 7 stuks jongvee jonger dan 1 jaar (cat. 101) en 18 stuks jongvee van 1 jaar en ouder (cat. 102).
3.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het herzieningsbesluit gedeeltelijk gegrond verklaard en appellante een proceskostenvergoeding toegekend. Omdat het fosfaatrecht opnieuw is vastgesteld op 462 kg heeft verweerder het herzieningsbesluit gehandhaafd. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren.
Beroepsgronden
4. Appellante is het oneens met de uitwerking van het fosfaatrechtenstelsel voor haar bedrijf. Appellant voert aan dat er ten onrechte geen fosfaatrechten zijn toegekend voor de
dieren die geregistreerd staan in diercategorie 120. Appellante voert aan dat in de Msw ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen zoogkoeien en melk- en kalfkoeien. De Nitraatrichtlijn verplicht Nederland niet om per sector aparte doelststellingen te formuleren. Die keuze is door de Nederlandse wetgever gemaakt. Als binnen de rundveesector een onderscheid wordt gemaakt tussen melkvee en vleesvee, is dat een keuze die door de Nederlandse wetgever wordt gemaakt. Daarmee is volgens appellante strijd ontstaan met de doelstelling van de Nitraatrichtlijn omdat de consequentie is dat melkveehouders kunnen overschakelen naar vleesvee en daarmee nitraten blijven uitstoten. Het onderscheid tussen zoogkoeien en melk- en kalfkoeien is ook in strijd met de goedkeuringsbeschikking van de Europese commissie. Volgens appellante heeft zij dit ook in de bezwaarfase aan de orde gesteld, echter is verweerder hier nagenoeg niet op ingegaan. Tot slot voert appellante aan dat verweerder een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van appellante door een onderscheid te maken tussen melkvee en vleesvee.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het fosfaatrechtenstelsel in overeenstemming is met de Nitraatrichtlijn. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291). Dat het vleesvee niet gereguleerd wordt, is een bewuste keuze van de wetgever. De fosfaatproductie door de vleesveehouderij valt niet onder het fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij. In dit verband verwijst verweerder naar onder meer de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Beoordeling
6.1
Het betoog van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met de Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Nitraatrichtlijn) omdat op grond van het in dat stelsel gemaakte onderscheid tussen zoogkoeien en melk- en kalfkoeien de doelstelling van de Nitraatrichtlijn niet wordt gehaald, slaagt niet. Dat zoals appellante aanvoert, door het fosfaatrechtenstelsel het vleesvee niet gereguleerd wordt, is een bewuste keuze van de wetgever. Zoals het College in de uitspraak 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) heeft overwogen, acht zij het fosfaatrechtenstelsel niet een (kennelijk) ongeschikt middel om het milieu en de volksgezondheid te beschermen en te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn, waaronder de derogatiebeschikking, en meer in het bijzonder om de nationale fosfaatproductie beneden het mestproductieplafond te brengen en te houden.
6.2
Appellante betoogt verder dat uit de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie van 19 december 2017 (State Aid SA, 4639 (2017/N) volgt dat zoogkoeien onder het begrip “melkvee” in de Msw vallen en dat het College dit heeft bevestigd in de uitspraken van het College van 16 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:139 en ECLI:NL:CBB:2019:141). Dit betoog slaagt evenmin. Anders dan appellante meent volgt uit de aangehaalde uitspraken niet dat het begrip melkvee in de Msw ook zoogkoeien impliceert. In de uitspraak van 16 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:141) heeft het College onder meer overwogen dat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend aan de wijziging van de Msw in verband met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en dat dit impliceert dat voor zover deze wetswijziging meebrengt dat vleesvee ook onder het fosfaatrechtenstelsel valt, verlening van fosfaatrechten niet in strijd is met de regels met betrekking tot staatssteun. Zoals het College in de uitspraak van 25 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:244) heeft geoordeeld volgt uit de wetsgeschiedenis dat een rund dat als zoogkoe binnen de vleesveesector kan worden aangemerkt, niet valt onder de definitie van melkvee als bedoeld in de Msw, zodat de goedkeuringsbeschikking daarop niet ziet.
6.3
Niet in geschil is dat appellante de in geschil zijnde dieren zelf heeft geregistreerd als zoogkoe (categorie 120). Appellante betwist ook niet dat het hier om zoogkoeien gaat en niet om melk- en kalfkoeien als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder kk. Verweerder heeft deze koeien daarom terecht niet betrokken bij het vaststellen van het fosfaatrecht.
Slotsom
7.1
Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.